
’Schrijft u ook of bent u boekhouder, advocaat misschien?’ vraag ik aan de man met de vlinderdas die rommelt tussen de papieren in zijn rode map. Hij nipt eerst nog van zijn cappuccino op het krappe cafétafeltje en antwoordt verontwaardigd: ‘Mijnheer – de bundel in zijn opgeheven zwaaiende hand – dit hier is goud voor Hollywood: mijn script … Night Train to Ostend.’
‘Moet lukken, zeg ik, nadat de man me uitgebreid heeft ingewijd in de snijdende verhaallijn en in sommige pikante details. Het klopt wel wat u zegt, Hollywood kan tegenwoordig een sterk scenario gebruiken,’ beaam ik. Vlinderdas knikt drie keer zelfverzekerd en ritselt verder.
Ik zucht, betaal mijn koffie en trek een eindje verder. Ik ben namelijk op weg naar mevrouw Balie, de bibliothecaresse die enkele van mijn verhalen in tweede versie te lezen had gekregen. ‘Ik zou bij god niet weten waar ik uw verhalen moet klasseren,’ zegt Balie op scherpe toon. Op de benedenverdieping bij de jeugdliteratuur? Bij de fictie met wortels in de heimat? Filosofie, kom zeg! Een beetje toneel, een columnpje hier en een dichtsel daar? Ik mis een vertelling over nacht en ontij en vechtgrage mannen, over het spel van kleine goden met kwalijk geld, over trucs met brood en wijn onder toezicht van de allerhoogste, risico’s in bed en op de beursvloer, kortom het serieuze werk.’
‘Kan ik dan in uw bibliotheek die betere verhalen vinden?’ vraag ik aan mevrouw Balie. Balie recht haar rug, strekt haar pronte boezem, en zegt: ‘beste man, hier staat uw verhaal, voor uw neus! Ik ben het huis uitgeschopt omdat ik voor niks deugde. En zie, mijn leven is één aaneenschakeling geworden van verre horizonten, mannen met losse handjes, van bangelijke schepsels die het licht schuwen en het hoge spel van kleine lieden zoals ik – water aan de mond- van schepsels mét en zonder fatsoen, en een miraculeuze redding die me hier in de bib heeft doen belanden.’
‘ Is dat drama, komedie, fictie of non –fictie?’ vraag ik haar. ‘Maak dat je hier wegkomt, amateur!’
De burgemeester komt langs gefietst, stapt af en klopt me bemoedigend op de schouder. ‘Jongeman, schrijf eens over de wederopstanding van de paardenprocessie in Werchter. En vergeet niet te vermelden dat ik in de stoet achter het baldakijn van de pastoor mee schrijd.’ ‘Burgemeester, zoek een broodschrijver, antwoord ik gepikeerd, kerk en staat zijn sinds Napoleon Bonaparte gescheiden!’
‘Dag Rosaly, dag Chantilly! De zomer is helaas voorbij, maar er komen nog mooie dagen in oktober.’ De buurvrouwen komen hand in hand de bib uitgestapt. Zij zijn lezeressen van mijn verhalen in eerste versie; ‘Ons advies is eensluidend, zeggen de dames. Lezers willen jóúw levensverhaal in de krant, bijvoorbeeld onder de rubriek Streeknieuws:’
“Hotel Papa [titel krantenartikel]. De heer Z., 67 jaar, woont terug bij zijn sukkelachtige [fake nieuws] vader, 93 jaar, na een leven van successen en mislukkingen en 17 adressen. Meneer Z. schrijft verhalen over de streek waar hij in armoede [fake nieuws] naar teruggekeerd is en ook schrijft hij nu om den brode toneel voor scholen en rusthuizen.”
Ik zoek troost aan dezelfde tafel op het terras van hetzelfde café als vanmorgen en bestel een glaasje plat water. Naast mij zit Vlinderdas in druk gesprek met een vlotte prater. Engels spreken ze. Ik meen te horen: ‘Just book a flight to Hollywood, man, and sign that F* contract!’
HOTEL PAPA aan de machtige rivier