Links op foto met bakker Gilbert ‘Brodsky’ Goovaerts
Na vele omzwervingen, 17 adressen, successen en mislukkingen kom ik terug thuis wonen. Hotel Papa aan de ‘Machtige Rivier’ – Demer én Dijle – met zijn even ‘machtige’ valleien en de aanspoelende wereld rondom.
Jos Zuallaert was coördinator- bezieler van Langzaam Verkeer vzw. Pionier van Zone 30, leefbare doortochten, mobiliteits – en langzaam verkeerskunde. In de Balkan werkte hij daarna als adviseur verkeersbeleid voor Verenigde Naties, Europa en Vlaamse Gewest. Fietssteden in Europa was zijn laatste professionele opdracht.
‘Woeze, zeg ons waarheen?’ vroegen Lindita en ik toen wij zonder veel inspiratie de deur achter ons dicht trokken op zoek naar avontuur. Woeze keek in onze vragende ogen, ietwat ongelovig, aarzelde even en trok ons dan resoluut mee.
Ik moet u eerst vertellen hoe Woeze bij ons terecht kwam. Het was in post Coronatijd toen reisbureaus beslist hadden het roer drastisch om te gooien en hun nieuwe troefkaart uit te spelen. Zij hadden trouwens geen andere keuze meer. De vulkaan Eyjafjallajökull op IJsland was opnieuw uitgebarsten. De flanken van de Teide in Tenerife op de Canarische eilanden stonden onder zware vulkanische druk met rookwolken als voorbode voor ergers. Ook as van de Nyiragongo bij Goma in Congo bemoeilijkte elk internationaal luchtverkeer.
Reisbureaus hebben dus het geweer van schouder gewisseld en zij zijn nu korte ketenreisaanbieders geworden met lokkende namen als : “Kortweg”, “Proxy 10 (km)” en ook “Om de Hoek”.
Marie JO van het reisbureau “Liever Hier” – het bureau waar Lindita en ik binnenstapten op zoek naar een lokaal promotietje – stond ons enthousiast te woord. ‘Wij exploreren nu de lokale markt en wij hebben voor jullie een verrassend aanbod’. Marie JO draaide zich om en floot op drie vingers. Een snuit, een pels, een harige beige wolf komt zelfverzekerd, tong lichtjes uit de bek, de backoffice uitgewandeld, benieuwd naar zijn nieuwe booking.
Dit is Woeze, één van onze beste reishonden. Woeze is een kruising tussen een Golden Retriever en een Malamute sneeuwhond, onze nieuwste beste optie voor Liever Hiertoerisme. Geen betere reisgids dan Woeze; hij kent de streek waar Demer en Dijle samenvloeien als geen ander’, zo verzekerde Marie JO ons, ‘het is zijn heimat; hij is als puppy in de Hanewijk in Werchter geboren.’
‘Neem ook deze reisbrochure mee; er staan een 20-tal aanraders van bestemmingen in. Woeze kent ze allemaal en zal jullie gidsen’. Marie JO was opgelucht dat zij haar klanten kon plezieren met het nieuwste product, waarmee “Liever Hier” de trend zette voor post corona – streektoerisme. Wij tekenden een contract voor één maand
‘Woeze, zeg ons waarheen?’ Lindita en ik hadden ondertussen geleerd te vertrouwen op de keuzes van Woeze. Wat had hij ons al niet verrast met topverkenningen!
Topbestemming #1 is en blijft de samenvloeiing van de twee mythische wateren: Dijle en Demer.
De reisfolder van Liever Hier beschrijft deze plek lyrisch als volgt:
‘Waar twee rivieren samenkomen is en wordt geschiedenis geschreven. Limburg en Wallonië ontmoeten mekaar in Werchter. Waals water, Limburgs water, alles hemelwater zonder onderscheid.
Verbeeldt u hoe mensen en paarden boten voorttrokken. Vis, kolen, brandhout, alles wat te zwaar was werd vervoerd over water. Herinner u ook hoe machtig beide waters bij storm en ontij tekeer kunnen gaan .
Deze topplek is erfgoed, mélange d’eaux, een 2rivierenpark waardig.’
Ah, Woeze brengt er ons graag naartoe, maar wij prefereren andere bestemmingen uit de reisbrochure. Mag ik enkele voorbeelden geven?
Spottersplekken: bevers op de oever bij de vroegste dauw en karpers in het avondlicht van de Dijle-arm.
Machtige bedrijven: Danone met yoghurtuitvoer naar Baltische staten waar dit product schaars is. BMC: topleveranciers van warmte en koelte in elk klimaat. Borginsole: fabrikant van footloose voetzolen. Dé leverancier van bakjestroost- in coronatijd, Java (Java Jive, Inkspots, 1940 / https://www.youtube.com/watch?v=iP6IUqrFHjw ) en de kleine spelers zoals Bowline, acrobatische boomkappers (https://www.bowline-boomzorg.be/) en de bakkerij op hout van Brodsky.
Nostalgische bestemmingen: Sint Job in Wezemaal, bedevaartsoord ter vrijwaring van zweren en puisten. De afspanning ‘De Kantien’ (nu rotonde) waar Beatrijs een liederlijk leven leidde vóór ze toetrad tot de abdij (nu Montfortcollege).
Geo-archeologische sites: de ijzerzandsteenwinning in Wezemaal en de vroegmiddeleeuwse bakkerij aan de vistrap (nu speelpleintje), het artefact de Stenenmuur en zijn wijngaarden.
Romantische oorden: de Wingebank, vistrap, flanken van de Wijngaardberg en het festivalpark voor urenlange muzikale flash backs.
Natuur, waterwild, brulgeweld, beverdam en exotische parkieten: De Gevel (let op voor de buizerd in de lente!)
Historische evocaties: van dorpscafés over bankendorp naar appartementenblok.
Plus nog 30 bladzijden méér reisadvies, alles opgeslagen in het geheugen van Woeze.
Toch was er één bestemming (Spoorwegstraat te Rotselaar) die onze aandacht trok onder het hoofdstuk ‘verkenning van calamiteiten en andere spijtige gebeurtenissen’ zoals WO 1, WO2, overstromingen en gaslekken. Zo lazen we:
“Internationale verbondenheid straalt deze plek uit en de volhardende bezoeker wordt verrast door een mix van vergetelheid, bescheidenheid en het vuur van “Avanti popolo, bandiera rossa”, het socialistische strijdlied”.
Woeze leidde ons die ochtend naar deze bijzondere plek.
Lees de welluidende namen van de acht ongelukkige Italiaanse zielen. Ze kwamen uit Genk en werkten aan de Distrigasleiding.
Het ongeval gebeurde op 7 juni 1972 – het is 7 juni 2021 als ik dit verhaal schrijf – volgend jaar 50 jaar geleden -. De arbeiders staken met een Mercedesbusje de onbewaakte spoorweg over. “Misschien wel afgeleid, verstrooid wellicht, terwijl ze aan het luisteren waren naar het verslag van een bergrit in de Giro d’Italia, een koers gewonnen door Eddy Merckx. Il fato, il destino.” (Jan Hertoghs *)
s’ Namiddags belt Marie – JO van Liever Hier ons.
‘Mijnheer, morgen verloopt uw boeking!’
‘Is de maand al voorbij?’ vraag ik verbaasd. ‘Kunnen we Woeze nog boeken voor een week of zo?’
‘Mijnheer, u kan niet meer verlengen, onmogelijk. Volgens contract kunnen onze reishonden nooit langer geboekt worden dan één maand. Reishonden zijn geen geleidehonden. Zij mogen niet te familiaal worden. Woeze wordt morgen vóór 12 uur verwacht op ons kantoor.’
Aandringen is uitgesloten; onze vriend des huizes zijn we kwijt. Finito, alsof een vakantie onder vrienden voorbij is.
‘Bovendien, meneer, moet Woeze in opleiding. Liever Hier heeft een nieuw programma voor hem. Zeg maar een update Demer en Dijle 2.1. met wel 30 méér verrassende bestemmingen. Ons reisprogramma + Hond is een gigantisch succes. Reishonden te weinig en onze wachtlijst aan klanten is lang!’ Marie – JO klinkt ondernemender dan ooit.
Ik vraag haar of Liever Hier ook citytrips met hond aanbiedt? Diest – Zichem – Scherpenheuvel bijvoorbeeld.
‘Zulk programma komt er aan. Onze staf heeft dit pakket in voorbereiding en de reishond is ter plekke in opleiding. Tegen volgend toeristisch seizoen hebben we ook dat aanbod in de markt gezet.’
Ik leg bedroefd de telefoon neer. Lindita en ik kijken in de ogen van Woeze. Slik, shit nog één nacht; 20 uur scheiden ons van ons afscheid.
‘Kom Woeze, breng ons nog één keer naar de Machtige Rivier.’
Het verhaal is ook een eerbetoon aan “Woeze”, de goedhartige, trouwe en mooie hond Dali die op 18.06.2021 is overleden en de Machtige Rivier is overgestoken.
Artikel over ongeval met Italiaanse arbeiders op onbewaakte spoorwegovergang in Rotselaar, 1972
Hoe dom kan een mens toch zijn! Ik duwde de deur van de Porsche Cayenne dicht en zei nog ‘Dag, bedankt voor het aanbod; misschien een volgende keer’ en ik bedacht hoe stom ik me had laten verleiden om te liften in plaats van te lopen.
Eerste dialoog in de Porsche Cayenne van mevrouw Clementina wachtend voor de verkeerslichten op de Stationsstraat:
Ik:‘Mevrouw, bedankt voor de lift, kan ik mee tot in het dorp 1 km verderop? Mijn vader is in hoge nood, de twee neefjes zijn op bezoek en ze zoeken dringend een vierde man om te kaarten. Soms moet een mens zijn wandeling onderbreken en gehoor geven aan de roep van zijn vader en van het kaartspel. Mooie wagen overigens. Een Porsche Cayenne?’
Chauffeur: ‘Gij hebt oog voor wie goeie smaak heeft. En gij durft nogal! Wie durft er nog te liften tegenwoordig? Ik heb getwijfeld of ik u zou meenemen. Dat begrijpt ge toch?’
Ik: ‘Eerlijk waar, ik heb ook geaarzeld of ik wel zou instappen. Ik ben eigenlijk wandelaar, stappen is goed voor hersenen, pezen, knieën, hart.’
Chauffeur: ‘Maar als de nood hoog is, is een Porsche Cayenne toch rapper, héhé. Verdomd, wéér oranje licht; dat schiet hier niet op!’
Ik: ‘Zal ik terug uitstappen en lopen?’
Chauffeur: ‘Zou ik ook meer moeten doen: loslopen, warmlopen – ah! – fitness is een weldaad voor de mens: trekken, duwen, trappen, heffen… één uur alles geven. Ik heet Clementina; hoe heet u?’
Ik:‘Jozef, groen licht!’
Tweede dialoog in dezelfde Porsche Cayenne nu wachtend voor de gesloten spoorwegovergang op de Stationsstraat 200 meter verderop:
Clementina: ‘Jezus Christus, nu is ook die spoorweg nog gesloten. Drie treinen per uur, het is een merde!’
Ik: ‘Geeft uw routeplanner ook aan wanneer de trein hier passeert?Uw dashboard lijkt wel een computer, hé. Internet connected: spotify, instagram, netflix, filedetectie, whatsApp, voice gestuurd. Een hybride?’
Clementina: ‘Ach Jozef, dit ding is te slim voor mij!’
Ik: ‘Ja, een Porche Cayenne is geen Panda, Yaris of Twingo. Hoewel die machientjes ook flink met wat toeters en bellen zijn uitgerust tegenwoordig.’
Ik: ‘Niks speciaals, wiezen met oude centjes. Niet voor geld, hé, voor het plezier!’
Clementina: ‘Dat ontspant. Ik doe aan mindfulness in Antwerpen bij Edel Maex. Spijtig dat de rit heen en terug naar Antwerpen zo stresserend is.’
Ik: ‘Héla, de trein is gepasseerd, de auto’s schuifelen voort. Start maar, er komt beweging in de file. Vergeet niet: mijn vader en de neefjes wachten op mij!’
Derde en laatste dialoog tussen Clementina en ik, nu stilstaand in de file voor de rotonde op de Stationsstraat 350 meter verderop:
Clementina: ‘Klote, de rotonde is geblokkeerd; we staan muurvast!’
Ik: ‘Dom, er zijn natuurlijk wegenwerken op de snelweg; spitsstroken voor de vlotte doorstroming en ze leiden het verkeer om. Teveel bedrijfswagens! Is deze Cayenne een bedrijfswagen?’
Clementina: ‘Ja, wij hebben er twee. Mijn partner heeft bedongen dat zijn vriendin er ook ééntje kreeg.‘
Ik: ‘Slim onderhandeld. Uw partner is er de baas zeker?’
Clementina: ‘Jongeman, ik hou niet van uw toontje. Stap maar uit en speel uw zielig spelletje kaart. En ik wilde u nog vragen om met me mee te rijden naar waar uw hartje ook wil. Stap uit!’
Hoe dom kan een mens toch zijn dat hij verkiest te lopen boven wat zijn hartje ook wil: rijden in de Porsche Cayenne van Clementina.
Oma Sjam en Pad Polder wandelen door het bos naar het Grasland. Reiger Klep komt zwierig aangeland. Pad Polder en Reiger Klep zijn vrienden en ze jennen elkaar graag.
‘Klep, man, gisteren heb ik jou gezien bij de tuinvijver van buurvrouw Chantilly, goudvis uit haar vijver vissen! Gemakkelijk hé, andermans pleziertje wegpikken! Hoe durf je?’
‘Polder, zwijg, ik kom terug van de Wingebeek en wat me daar overkomen is, is een geluk bij een ongeluk. Luister!’
‘ Zilverreiger ken je toch hé? Zij had daar aan de Wingebeek streekvis geroosterd op haar barbecue. Baarsjes op houtskool, lekkerder dan Hollandse maatjes. Ik snapte ze weg met mijn snavel, klepperde een paar keer en wou het zaakje inslikken. Toen bleef een stekel van de stekelbaars steken in mijn keel. Stekelbaars moet je eerst van stekels ontdoen en dan zeer voorzichtig oplepelen. Voorns slik je zo in; maar stekelbaars daar moeten wij reigers exta voor opletten.’
‘Wat niet mocht gebeuren, gebeurde: dwars vooraan in mijn hals zat de stekel. Muurvast. Als Zilverreiger er niet geweest was, stond ik hier nu niet. Zij vond een schaartje in haar groene toilettas en met een lampje zocht ze in mijn keel. Het schaartje was te kort. Vliegensvlug wisselde Zilverreiger het schaartje voor het pincet waarmee ze haar okselharen epileert, belichtte mijn keel opnieuw, vond het dwarse stukje, duwde en plooide het met haar pincet en wist de stekel uit mijn hals te vissen.’
‘Beste Pad Polder, ik heb mijn lesje geleerd, let op voor barbecues met lekkers dat stekels heeft. Ik heb Zilverreiger uiteraard uitvoerig bedankt voor zoveel zorg en ik heb haar beloofd haar uit te nodigen aan mijn beek voor lunch met op het menu de zeldzame beekprik (als ik hem kan vangen) en met een groentekrans van kleinkroos, bultkroos en fonteinkruid.’
Oma Sjam luistert met grote aandacht naar het gesprek tussen Pad Polder en Reiger Klep. ‘Klep mag van geluk spreken dat Zilverreiger een pincet in haar toilettas had’, denkt Oma Sjam.
Laten we samen verder wandelen,’ zegt Oma Sjam. En dat doen ze, Oma Sjam tussen Pad Polder en Reiger Klep in met Polder aan de ene arm en Klep aan de andere.
‘Jij hebt geen vleugels, jij bent een beetje dik en kwabbig en rond sjokken hier is meer jouw ding, zou ik denken, jent Reiger Klep zijn vriendin Pad Polder over het hoofd van Oma Sjam heen, veel rondtrekken doe jij niet, toch? Te korte beentjes?’
Dan vertelt Polder haar verhaal.
‘ Eén keer mocht ik met Opa Bos mee langs de Machtige Rivier. Ik mocht midden op het stuur van zijn fiets zitten, haren in de wind, tot in Aarschot en terug. Heb jij ooit al drie uur op het wiebelende fietsstuur van een 93-jarige gezeten, Klep? Hoe lachen honden – chihuahuas en pincherkes – in hondenmandjes op elektrische fietsen je niet uit? Hoe blazen sportfietsers en snelbikes je van de weg en ei zo na de Machtige Rivier in!’
‘Neen, reizen is ronduit gevaarlijk. Eén keer per jaar, helaas, móeten wij padden reizen! Dan doen wij de paddentrek van Droogland naar Natland in groepen van honderden tegelijk. Gezellig met z’n allen, zo denk jij misschien? Maar vergis je niet! Het is een pad vol risico’s. Van hier naar ginder is misschien maar 730 meter ver, maar o zo gevaarlijk! Eén op de vier keert niet meer terug! Ofwel worden we opgepikt door dieren zoals u, reigers, ofwel worden we van straat geplukt door uilen, buizerds of kraaien. En de vos en de bunzing zijn ook geen lieverdjes. Maar gevaarlijker nog is de oversteek over straat. Wielen roffelen over ons heen. Sommigen, velen pletten ons plat. Zelfs Opa Bos en Flo met hun fiets kijken niet uit.’ Eén op vier. Dat is een zware tol. Het is ons lot!’
Oma Sjam, tussen beiden in, kijkt links naar Reiger Klep en rechts naar Pad Polder, luistert, knikt en begrijpt de zorg van beiden
In gedachten vat Oma Sjam het gesprek samen en bedenkt zij dat Reiger Klep gered is geweest van een gewisse dood door verstikking en dat Pad Polder jaarlijks haar leven op het spel zet bij de paddentrek. ‘Het leven is een pluis in de lucht.’
Dan besluit Oma Sjam om niet te spreken maar te zingen. Zij zingt:
pluis blaas pluis
blaas me niet weg van huis
blaas pluis blaas
waar ook de wind mij blaast
Met zijn drieën komen ze het Grasland op gewandeld. Oma Sjam stopt, zoekt even en plukt een paardenbloem. Zij vraagt Reiger Klep en Pad Polder samen “pluis, blaas, pluis,” te zingen en te … blazen.
Ah, Aischa! Hoe naarstig toch werkte zij aan haar eerste roman! De minister van Transport had Aischa geposteerd in een zijkamertje van zijn kabinet. Van staatszaken moest zij zich ver weg houden en liefst ook van alle andere vlijtige kabinetsmedewerkers.
Aischa’s boek ontspon zich rond het thema van de eeuwig durende bloedvetes in het bloedmooie stadje Peja met de omringende vier adembenemende bergkammen die welke slechte gedachte dan ook onmiddellijk doen verdampen. Ook vertakte haar verhaallijn zich tot over de grens van het landje tot in het inmiddels vrediger [noot: fietsrijke] Shkodra.
Nu gebeurde het dat de minister bij tijd en wijle een buitenlandse mogendheid bezocht om voorzieningen te sprokkelen voor staatszaken in Transport. Tussen twee hoofdstukken in gaf dit Aischa de kans om haar landje comfortabel rond te toeren op zoek naar achtergronden om haar thematiek verder uit te diepen. Het was mij een hele eer toen ze me vroeg haar op deze zoektocht te vergezellen. Vóór zijn vertrek instrueerde de minister nog mijn vertaler om mijn tot dusver onwennige communicatie met Aischa in die vreemde taal op punten en komma’s te controleren. Maar mijn vertaler werd lui zodra de minister op ronde was en bleef dan liever thuis.
Aischa en ik bezochten Donjon torens – daar “Kula”genoemd – waar ooit clanslachtoffers van bloedvetes zich mogelijks schuil hadden gehouden. We voerden warme gesprekken op terrassen in de buurt van politiekantoren en picknickten langs vervaarlijke bergrivieren waar vermeende daders de oversteek hadden gemaakt. We waagden het zelfs om de grens over te steken naar het roversnest Bajram Curri, de toegangspoort tot het paradijselijke Valbona, de vallei van de barmhartigheid. Helaas kreeg ik toen een telefoontje van mijn hoofdkwartier om onverwijld mijn missie te onderbreken. ‘Aischa, kind, de plicht roept’, zei ik, maar we komen weder.’
Het was mijn vergetelheid! Op de dag van zijn terugkeer naar zijn thuisland, zou de minister nog een nieuwe weg inhuldigen. In mijn agenda had ik verkeerdelijk “Aischa” genoteerd. In allerijl riep ik Rama, Reza, Xhevdeti, Xhevat en Edilah op tot actie en verzocht om kussentje, lint, schaar en staatsauto. Aischa sloeg haar laptop open en bleef wijselijk achter.
Het was een mooie vooravond toen ons gezelschap arriveerde op het brandschone wegdek. Mijn baas stond er mij misnoegd maar opgelucht op te wachten. Reza en Xhevdeti spanden het lint strak zodat de geplogenheden een aanvang konden nemen. Hoe mooi toch waren die woorden! Zij droegen bij tot het duurzaam herstel van het wegdek dat eerder door rollend militair materieel in de vernieling was gereden. Ik nam deze foto:
Mijn dagen waren nu geteld. In de eigen landstaal had mijn vertaler de minister gebriefd over de punten en komma’s van mijn missie met Aischa. Ik hoopte op respijt, zocht nog heil in de adembenemende diepe Rugova canyon en op de flanken van het Montenegrijns grenshoogland. Helaas, ik moest voortaan bloedwraak vrezen.
De koerier belde thuis aan en overhandigde me het kartonnen doosje. Aischa had aan mij gedacht met een helrode kaft en de onheilspellende naam “Plage e mallit”: haar roman waarin ik de ‘bad guy’ speel, notabene in een hoofdrol.
Dit vermaledijde boek heeft mijn lot voor eeuwig bezegeld.
Zij trekt haar gekraste kano aan land aan de soldatenbrug over de Machtige Rivier.
Hij haalt uit zijn sporty fietstas een busje energiedrank en krachtkoek. Tegen de boom staat zijn verreafstandsfiets.
Omdat avontuur toeval nodig heeft, kijkt Jessie Anderson verwachtingsvol naar de gespierde gebruinde kanovaarster die zijn kant op komt.
Jessie Anderson: ‘Hello, jij bent de eerste kanovrouw die ik hier tegenkom. Ben jij al lang onderweg?’
Kanovrouw: ‘Twee maand zo ongeveer. Ik kom uit Estland aan de Baltische kant van de Oostzee waar alle meisjes van jongs af leren kanovaren op de Estse meren en rivieren. En jij, vanwaar kom jij? Jij ziet er moe uit!’
Jessie Anderson: ‘Ik kom van de Shetlands, eilanden boven Schotland, waar nooit gefietst wordt omdat de wind er te erg waait. Toen ik van deze tocht droomde, heb ik mijn eerste fiets – deze hier – gekocht. Daarom word ik nog snel moe en moet ik regelmatig rusten.’
Kanovrouw: ‘ Zozo, mannen waaien er weg hé? Ben jij daarom hier? Hoe heet jouw eiland?’
Jessie Anderson: ‘Unst, het meest noordelijke eiland van de Shetlands, halfweg tussen Schotland en al dicht tegen Noorwegen.’
Kanovrouw: ‘Wind, wolken, storm en regen; daar hou ik van. De natuur op zijn best. Ik peddel westwaarts en ik kijk al uit naar jullie felle luchten op de Shetlands.’
Jessie Anderson: ‘Laten we hier samen iets eten en drinken en onderwijl luister ik naar jouw verhaal over jouw tocht over rivieren, machtiger wellicht nog dan deze.’
Kanovrouw: ‘Als je kano vaart zie je veel, hoor je veel, ruik je veel, maar niets is fijner dan een verre reiziger te ontmoeten. Ik heet Laura Tamm. En jij?’
Jessie Anderson: ‘Ik heet Jessie Anderson’
Rosaly en Chantilly uit het dorp zitten aan de andere zijde van de picknicktafel en volgen het gesprek tussen Laura Tamm en Jessie Anderson. Rosaly en Chantilly neuriën:
Litouw Letland Estland
Vrouwen varen er weg
Schotland Orkney Shetland
Mannen waaien er weg
Laura Tamm: ‘Morgen vaar ik verder totaan de bocht van Bath in de Westerschelde en daarna steek ik de Noordzee over, de Thames op voorbij London.’
Jessie Anderson: ‘Bij eb kan je met de Schelde meedrijven. Dat heb je goed bekeken. Maar dan komt de zee met vervaarlijke stromingen en een kano kan bij sterke wind breken als een lucifer tussen twee vingers. Schrikt jou dat niet af?’
Laura Tamm: ‘Ja, dat wordt uitkijken voor wild water. Ik neem voldoende drank en powerfood mee en ik rust wel uit op de sokkel van een windmolen op zee. Ik maak me meer zorgen om de ontvangst ginder. Zijn ze daar even vriendelijk als jij?’
Jessie Anderson: ‘Niet altijd. Het hangt ervan af wie je treft. Londenaars bijvoorbeeld zijn hebberig. Dorpen langs de rivieren zijn schattig maar niet altijd verwelkomend. Op de eilanden heersen wind en wolken.’
Laura Tamm: ‘Ik wil doorzetten, mijn hoofd vrij maken.’
Jessie Anderson: ’Ik ook, ík zet door naar Estland en daarna verder, de rondtrip langs Finland, Zweden, Noorwegen. Zijn de mensen ginder in Estland even vriendelijk als jij?’
Rosaly en Chantilly zijn benieuwd naar het vervolg van het verhaal van die Estse Laura Tamm en van Shetlander Jessie Anderson. ‘Zo’n lef; zo’n durf, zo ver van huis die twee!‘ Zij neuriën:
Oostland Estland
Vrouwen durven het aan
Zij varen wel maar komen ze ook aan?
Orkneys Shetlands
Wind wolken storm en regen
Mannen trappen wel
Maar waaien ze er niet weg?
De zon staat al lager. De kano ligt nog aan de oever en de fiets staat nog gestald tegen de leuning van de soldatenbrug. Laura en Jessie hangen voorovergebogen over een kaart en praten over het vervolg van hun reis.
Shetlands – Estland roundtour
Jessie: ‘Ben je zeker dat je naar de eilanden wil? Wind, wolken, storm en regen. Bomen bieden er geen beschutting want die zijn er niet op Shetland. De oceaan botst er op de Noordzee. Het is er heftig. De wind heeft er vrij spel.’
Laura: ‘Slappeling! Ben jij er dan echt weggewaaid? Als jij al ooit in Estland zou geraken, ga dan naar één van de vele eilanden voor de kust, eenzame fietsers zoals jij voelen er zich misschien thuis. En er staan bomen, dat scheelt.’
Jessie: ‘Dank u, ik moet geen advies. Ben jij van de Estse toeristische dienst misschien? ’
Laura: ‘Neen, man,Ik vaar om te vergeten.’
Jessie: ‘Ah, dan hebben we toch iets gemeen?’
Laura: ‘Dat lijkt er op, ja.’
Jessie: ‘Het wordt laat ’
Laura: ‘Ja, de zon gaat onder!’
Rosaly en Chantilly zien Laura en Jessie vermoeid en stil bij mekaar zitten.
‘Kom, we overnachten hier in de B & B’, zegt Jessie plots en hij legt een arm over haar schouder.
Toen kreeg Yussuf dit briefje van zijn vriend Malouf uit zijn geboorteland:
Dikke vriend Yussuf,
.Ik ben nu 14 jaar en de school in het dorp is terug open. We hebben schoolboeken gekregen en de leraar leert ons schrijven en rekenen.
Schrijf me een brief!
Malouf
Yussuf was 18 jaar toen hij in ons land zijn vlucht afbrak. Bij bakker Brodsky werkt hij als leerjongen. Hij bakt er mee tarwe-, haverzemelen-, spelt- en roggebrood, kramiek, pistolet en appelbol. De bakkerstaal heeft Yussuf na anderhalf jaar onder de knie; de dorpstaal ligt hem moeilijker in de mond. Het dorp leert hij kennen omdat Brodsky hem verhalen vertelt van vroeger en nu en omdat klanten wel eens wat durven te vragen aan Yussuf. En wat nog belangrijker is: bakker Brodsky luistert ook naar Yussufs verhaal.
Zijn dikke vriend Malouf had dan toch leren schrijven. Yussuf vond Malouf’s brief mooi. Ik moet hem ook een even mooie brief kunnen terug schrijven, zo dacht Yussuf die nog nooit een brief had geschreven. Maar wie kan mij helpen? Brodsky, ja, maar aan mijn baas vraag ik het liever niet. Ik vraag het aan één van de vriendelijke dames.
En zo gebeurde het dat Yussuf een briefje onder de deur van buurvrouw Lindita durfde te schuiven:
Dikke vrouw Lindita,
Ik ben nu 20 jaar en mijn vriend Malouf vraagt mij te hem schrijven.
Wild u mij leren beter schrijven brief?
Ik weet u koopt brood bij meester Brodsky en wonen wij in hetzelfde straat.
U taal spreek ik al goed maar ik schrijf domme fauten.
Yussuf
Nu moet ik dit verhaal toch even onderbreken en u, lezer, een vraag stellen. Hoe zou u reageren als u een brief, e-mail of tweet zou krijgen met als aanspreking ‘Dikke vrouw of dikke man … [vul hier jouw naam in].’ Zou u glimlachen of kwaad worden? Wees eerlijk: zou u ‘Dikke … [vul hier jouw naam in]’ niet ongemanierd, ja onbeschoft vinden? Of denk je: ah, die Yussuf, hij is onze taal nog niet machtig en hij bedoelt het goed.
Hoe denkt u dat Lindita reageert op haar aanspreking?
Zij las het briefje, herlas het en … lachte. Lindita besloot de gevestigde regels van de briefschrijverij te volgen.
Op woensdag 5 september om 10.16 uur stak de postbode op haar brommertje de brief van Lindita bij Yussuf in de bus.
Dikke vriend
Hallo Yussuf
Ik ben nu 59 jaar en het is lang geleden dat ik nog een briefje onder mijn deur heb gevonden. Dat is bijzonder vriendelijk.
Ik wil u helpen om een mooie brief zonder fouten te schrijven aan uw andere dikke vriend Malouf.
Ik nodig u ook uit op de koffie mét heerlijke kramiek van meester Brodsky door u wellicht gekneed.
Lindita
Ps 1: U kan “u en uw” in deze brief ook vervangen door “jou, jouw en je”.
Ik ben nu 20 jaar jong en mijn dikke vriend Malouf in mijn geboorteland heeft mij een mooie brief geschreven. Hij is fier dat hij terug naar school gaat en hij leert er schrijven en rekenen. Hij vraagt mij zijn brief te beantwoorden.
Zou u zo vriendelijk willen zijn om mij te leren hoe ik een brief moet schrijven?
Ik weet dat u bij meester Brodsky kramiek komt kopen. Wij zijn buren; wij wonen in dezelfde straat.
Mijn Vlaams is al “vrie goe” maar ik schrijf nog stomme fouten.
Yussuf Vrij gecorrigeerd door Lindita
Op vrijdag 7 september 10.07 uur stak dezelfde postbode op haar brommertje de brief van Lindita in de bus bij Yussuf. Yussuf was er niet meer.
Op donderdag 6 september 10.19 uur had Yussuf een andere brief gekregen – een uitwijzingsbevel uit Brussel -.
’Schrijft u ook of bent u boekhouder, advocaat misschien?’ vraag ik aan de man met de vlinderdas die rommelt tussen de papieren in zijn rode map. Hij nipt eerst nog van zijn cappuccino op het krappe cafétafeltje en antwoordt verontwaardigd: ‘Mijnheer – de bundel in zijn opgeheven zwaaiende hand – dit hier is goud voor Hollywood: mijn script … Night Train to Ostend.’
‘Moet lukken, zeg ik, nadat de man me uitgebreid heeft ingewijd in de snijdende verhaallijn en in sommige pikante details. Het klopt wel wat u zegt, Hollywood kan tegenwoordig een sterk scenario gebruiken,’ beaam ik. Vlinderdas knikt drie keer zelfverzekerd en ritselt verder.
Ik zucht, betaal mijn koffie en trek een eindje verder. Ik ben namelijk op weg naar mevrouw Balie, de bibliothecaresse die enkele van mijn verhalen in tweede versie te lezen had gekregen. ‘Ik zou bij god niet weten waar ik uw verhalen moet klasseren,’ zegt Balie op scherpe toon. Op de benedenverdieping bij de jeugdliteratuur? Bij de fictie met wortels in de heimat? Filosofie, kom zeg! Een beetje toneel, een columnpje hier en een dichtsel daar? Ik mis een vertelling over nacht en ontij en vechtgrage mannen, over het spel van kleine goden met kwalijk geld, over trucs met brood en wijn onder toezicht van de allerhoogste, risico’s in bed en op de beursvloer, kortom het serieuze werk.’
‘Kan ik dan in uw bibliotheek die betere verhalen vinden?’ vraag ik aan mevrouw Balie. Balie recht haar rug, strekt haar pronte boezem, en zegt: ‘beste man, hier staat uw verhaal, voor uw neus!Ik ben het huis uitgeschopt omdat ik voor niks deugde. En zie, mijn leven is één aaneenschakeling geworden van verre horizonten, mannen met losse handjes, van bangelijke schepsels die het licht schuwen en het hoge spel van kleine lieden zoals ik – water aan de mond- van schepsels mét en zonder fatsoen, en een miraculeuze redding die me hier in de bib heeft doen belanden.’
‘ Is dat drama, komedie, fictie of non –fictie?’ vraag ik haar. ‘Maak dat je hier wegkomt, amateur!’
De burgemeester komt langs gefietst, stapt af en klopt me bemoedigend op de schouder. ‘Jongeman, schrijf eens over de wederopstanding van de paardenprocessie in Werchter. En vergeet niet te vermelden dat ik in de stoet achter het baldakijn van de pastoor mee schrijd.’ ‘Burgemeester, zoek een broodschrijver, antwoord ik gepikeerd, kerk en staat zijn sinds Napoleon Bonaparte gescheiden!’
‘Dag Rosaly, dag Chantilly! De zomer is helaas voorbij, maar er komen nog mooie dagen in oktober.’ De buurvrouwen komen hand in hand de bib uitgestapt. Zij zijn lezeressen van mijn verhalen in eerste versie; ‘Ons advies is eensluidend, zeggen de dames. Lezers willen jóúw levensverhaal in de krant, bijvoorbeeld onder de rubriek Streeknieuws:’
“Hotel Papa[titel krantenartikel]. De heer Z., 67 jaar, woont terug bij zijn sukkelachtige [fake nieuws] vader, 93 jaar, na een leven van successen en mislukkingen en 17 adressen. Meneer Z. schrijft verhalen over de streek waar hij in armoede [fake nieuws] naar teruggekeerd is en ook schrijft hij nu om den brode toneel voor scholen en rusthuizen.”
Ik zoek troost aan dezelfde tafel op het terras van hetzelfde café als vanmorgen en bestel een glaasje plat water. Naast mij zit Vlinderdas in druk gesprek met een vlotte prater. Engels spreken ze. Ik meen te horen: ‘Just book a flight to Hollywood, man, and sign that F* contract!’
De riolen zwollen op. Als een donkere beek in een hellebos viel de regen over boomkruinen, over straatlantaarns, over lege straten. De riolen verslikten zich. Gerommel ondergronds, iets wou ontsnappen. Het ding woelde, rochelde in de rioolkoker. Het gietijzeren riooldeksel lichtte nog even op tot het ding zijn rug rechtte en het zware deksel de lucht in spuwde wel 5 meter hoog. Het water spoot nog hoger, 10 meter. De reuzeaardworm glibberde het riool uit, de straat over, het Natland terug in.
Opa Bos en Flo stonden die hellenacht met open mond achter het raam toe te kijken.
Niemand geloofde ons. De burgemeester niet, de rioolagent niet, de buren niet. We schreven brieven, mailden, we telefoneerden. Een reuzeaardworm in het riool van ons dorp? Kom, kom, dat is toch te gek voor woorden! Wie gelooft er nu nog een 93-jarige en zijn zoon, die fantast?
[Opa Bos toont op de foto het riooldeksel dat die onweersnacht de lucht in vloog toen de reuzeaardworm ontsnapte uit het riool.]
Maar denk niet dat dit nu einde story is; het verhaal komt nu pas goed op dreef! Flo en zijn Opa konden maanden later hun nieuwsgierigheid – noodzakelijk voor elk avontuur – niet langer bedwingen.
En dát verhaal zal Flo nu vertellen.
De reuzeaardworm had zich niet meer vertoond. Maar, en dat wisten wij zeker, zo’n lange harige aardreus moest zich ergens verschuilen. Waar konden we onze zoektocht beter starten dan in het riool zelf dat er in de hete zomer van 2018 kurkdroog bij lag? Opa Bos en ik kropen dus het riool in op verkenning.
De rioolkever die we er als eerste ontmoetten snakte naar water. Hij sméékte ons om water. Opa had een flesje koel bruis meegenomen omdat hij vermoedde dat het wel eens een lange dag kon worden onder de grond. Hij haalde het flesje boven, gaf het aan de rioolkever die zonder blikken of blozen, – ongemanierd eigenlijk – het hele flesje in één teug uitdronk. Zijn oogjes in zijn kleine keverkop op zijn paars fluorescerend schild leefden op. Hij was Opa dankbaar.’Merçi, merçi, dorstigen laven is een schone deugd. Drinken in deze riool is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Voor vers water moet ik steeds een hele weg afleggen naar Natland, vertelt de rioolkever, en daar in Natland waakt de Beekadmiraal als een tiran over zijn voorraad water. De Beekadmiraal is, op zijn zachtst gezegd, niet de vriendelijkste hier. Kevers moeten hoge tol betalen om zijn burcht binnen te komen. Als je weigert tol te betalen, kom je niet aan vers water!’
‘Kom we kruipen verder naar Natland, want nu jij ons flesje bruis hebt leeggedronken, zullen wij opnieuw drank moeten zoeken, zegt Opa. Kever, wijs ons de weg!’ De rioolkever stak nog meer lichtjes aan op zijn gewei, op zijn voelsprieten en op zijn rug. Dat hielp, in de verlichte tunnel trokken we verder.
In het riool kwamen we een aarden afslag tegen en begrepen nu waarom het riool zo verstopt kon geraken. De afslag was ook de wc van de reuzeaardworm; half vers, half compost. Het stonk er naar kak van schepsels die nooit het zonlicht zien. Mestkevers, torren en pieren woelden in de dampende hoop. Vriendelijk begroetten zij de veel grotere rioolkever. We wrongen ons, de rioolkever op kop, langsheen de stinkende verstopping en legden nog 100 meter af door de droge aarden gang.
Aan een nieuwe afslag in dezefde gang lag de reuzeaardworm in een grot van 3 meter lang , 1,5 meter breed en 80 cm hoog opgerold te snurken.
‘Kan hij vervelend doen als hij wakker wordt?’ vroeg ik aan de rioolkever. ‘Neen, de reuzeaardworm ziet er schrikwekkend uit en, toegegeven, hij is oersterk – een fel gespierde kerel – maar wij kevers zijn blij dat hij er is. Hij beschermt ons tegen de tirannie van de Beekadmiraal. In geval van nood, bijvoorbeeld tijdens hete zomers zoals deze, helpt de reuzeaardworm ons om aan water te geraken. Hij trekt er dan op uit, opent het riooldeksel op straat, zoekt waterputten op bij mensen, zuigt zich vol met water en keert met een watervoorraad terug waarvoor we geen tol hoeven te betalen. Goeie kerel, onze aardworm. De beekadmiraal ziet dat niet graag gebeuren, maar hij houdt de reuzeaardworm toch liever te vriend. Dat is te begrijpen, het is zo’n groot sterk beest.’
‘Kom, we gaan kijken of de beekgarnalen ons binnenlaten,’ zei de rioolkever en hij sluisde ons verder langsheen de snurkende reuzeaardworm die één oog opendeed maar algauw weer goedmoedig sloot. Nu voelden we dat de aarde vochtiger werd en we zagen een onderwaterbeekburcht opdoemen.
‘Wij willen de Beekadmiraal spreken, misschien een glaasje water drinken en een voorraadje drank inslaan’ zei de rioolkever aan de beekgarnalen die de burcht bewaken. ‘Eerst betalen, dan drinken’, antwoordden de wachters die met de scharen van hun voorpoten kletterden tegen hun harnas en ondertussen met hun voelsprieten onze zakken aftastten naar geld. ‘Betalen, cash in harde valuta, geen krediet’, de beekgarnalen hadden duidelijke bevelen en weinig geduld met bezoekers.
Ook de beekgarnalen hadden dorst en verlangden naar fris water. En omdat ze zo’n grote dorst hadden waren ze nerveus en gevoelig voor elk verkeerd woord. Opa Bos besefte dit en maande mij aan tot zwijgen. Hij vroeg de beekgarnalen vriendelijk om hun sprieten thuis te laten en hij toverde een zakje tevoorschijn dat om zijn hals hing. ‘Ik betaal in harde munt als jullie ons tot bij de Beekadmiraal brengen,’ zegt Opa en hij rammelde met de munten in het zakje in zijn hand. ‘Als jullie maar betalen aan de Beekadmiraal; wij mogen onze post niet verlaten, zei één van de beekgarnalen die een dikker harnas droeg dan de anderen. De beekpaardjes zullen u begeleiden naar de Beekadmiraal. Daar komen ze!’
Terwijl de beekgarnalen onbeleefd, ja onbeschoft, waren tegen ons, waren de beekpaardjes vriendelijk, zelfs verleidelijk. ‘Kom mee, we brengen jullie naar onze Beekadmiraal,’ knipoogden ze. Onze vriend de rioolkever voelde zich niet op zijn gemak en maande ons aan om waakzaam te blijven.
Onverhoeds doken de Modderpad, de Wortelvreter en de Schaartor op en met z’n drieën duwden ze ons brutaal op de grond. Opa kneusde zijn rib en ik voelde een buil op mijn kop opbollen. Protesteren konden we niet, want de Modderpad had ons al vast bij de schouders met zijn beide modderige modderpoten; de tandeloze Wortelvreter pakte ons beet bij de voeten en de nagelscherpe Schaartor leidde ons onzalig groepje weg langs de druipende muren van de waterburcht. Modderpad spuwde nog gelig slijm dat aan mijn mouwen bleef kleven en Wortelvreter vrat aan de broekpijpen van Opa. Schaartor schalde scherp dat er een eind moest komen aan dat geslijm en gevreet. Wij werden hardhandig voor de voeten van de Beekadmiraal gesleurd. ‘Eindelijk! Wat moet dat, mijn domein betreden zonder visum. Jullie hebben een achterbaks plan en dat bevalt mij niet! Spreek op! Welk is jullie geheime opdracht, onverlaten, crapuul!’
Opa Bos gebaarde dat hij het woord wou nemen. ‘Ik ben de oudste van het dorp, ouder dan ik is hier niemand in Natland, ik heb recht van spreken. Ik heb dit bos zien groeien, eerst weiland daarna moeras, dan weer populierenbos, rooien en woelen, vijvers graven en vervuilde beken proper maken, wandelpaden trekken en bomen vellen, infoborden plaatsen en bevers loslaten…..dat allemaal heb ik hier zien gebeuren. Zonder mij, zou de burgemeester een waterpretpark van dit Natland gemaakt hebben en Mister Barnes van Droogland een festivalweide zoals in Werchter. Dat zou hier geschied zijn, zonder mij….ik die ouder ben dan U, bijna honderd jaar, mijnheer de Beekadmiraal. Dit is de waarheid, de volledige waarheid.‘
De Beekadmiraal werd warempel stil op zijn admiraalstroon; verschool zich even achter zijn admiraalspet; dacht diep na en zei: ‘Opa Bos, mijn respect, zonder u zou Natland drooggelegd zijn en Populierenland zijn geworden. Mijn waterburcht heb ik kunnen bouwen dankzij U. Ik bied jullie vrije doorgang naar Droogland – zonder tol – en jullie krijgen van mij drank mee zoveel als jullie kunnen dragen.’
De rioolkever kon nu vrij terugkeren naar huis. Opa Bos en ik haalden opgelucht adem, al werd de buil op mijn kop almaar dikker en voelde Opa zijn gekneusde rib knagen. ‘Terugkeren? Geen sprake van,’ we knikten naar mekaar en zouden – nieuwsgieriger nog – die nieuwe wereld onder Natland en Droogland verder verkennen.
Modderpad, Wortelvreter en Schaartor, die nu diep voorover bogen voor ons -de nieuwe vrienden van hun baas de Beekadmiraal – boden ons aan om ons te begeleiden langs de aarden gang naar Droogland. Het werd er almaar droger. Na 100 meter werd het voor Modderpad, Wortelvreter en Schaartor té droog en keerden ze zuchtend en grollend terug naar Waterland met in hun spoor gele slijm, nat gekauwde wortels en stuk geknipte lisdodden. ‘Blij dat we die rare jongens kwijt zijn!’ zuchtte Opa Bos.
We struikelden verder door de tunnel tot waar een lichtstraal door de droge bovenwand een kloof van 3 meter lang, 2 meter hoog en 1,50 meter breed onthulde. Een warrige wolk van nachtvlinders dimde het invallend licht. Op een verhoogje zagen we een wezen languit liggen met harige vleugels gedrapeerd over een stoffige sofa. ‘Welkom, zei een vrouwenstem, ik ben SuperMieMot, ik leef onderaards in mijn mottenpaleis waar voldoende licht binnenvalt. Wasmotten, fruitmotten, kleermotten, koolmotten en meelmotten brengen mij alles wat ik nodig heb. Maar vooral parfum! Vooral parfum! Als jullie parfum meegebracht hebben geef ik jullie doorgang. …zo niet roep ik de gifmotten en staat jullie een verschrikkelijke dood te wachten.’
Opa haalde uit zijn binnenzak een witte tube zonder etiket. Ik besefte onmiddellijk dat dit zalf was van apotheker De Pelicijn; de zalf gemaakt van haar geheim recept tegen jeuk van muggen en dazen. Ik zweeg maar dacht ‘Opa, deze zalf is toch geen parfum.’ Maar Opa gebaarde opnieuw dat hij het woord wou nemen. ‘Ik ben de oudste van het dorp, ouder dan ik is hier niemand in Droogland , ik heb recht van spreken. Ik weet dat het mottengild gegeseld wordt door vileine steken van muggen en dazen. In dit bos heb ik ze weten toestromen met duizenden tegelijk. Muggen en dazen berokkenen U, SuperMieMot, ellendige jeuk en overbodig gekrab. Deze zalf tegen de jeuk is beter dan welk ander mottenparfum, van welk befaamd merk dan ook. Ik adviseer U om deze zalf te proberen.’ SuperMieMot hoopte inderdaad verlost te worden van de gesel van de jeuk. Zij tastte – eerst aarzelend – met haar beide antennes de tube af, schroefde de dop los met vinnige pootjes, rook aan de zalf, lachte en smeerde dan de ganse tube uit over haar beide vleugels.
De jeuk stopte wonderwel na enkele minuten. ‘Inderdaad Opa Bos, het is dan wel geen parfum Dior # 5, maar deze zalf is een zegen voor ons Motten. Ga terug naar apotheker De Pelicijn en ontfutsel haar het geheim recept. Met dat recept laat ik dan mijn apotheker mijn eigen wonderzalf bereiden in vaten van 50 liter.’
Opa wist dat hij het geheim recept van apotheker De Pelicijn niet kon krijgen, maar gelet op de benarde situatie waarin we weer verzeild waren geraakt, meende hij dat een leugentje om bestwil nu op zijn plaats was. Hij beloofde SuperMieMot dat hij het recept eerstdaags zou retourneren per koerier. SuperMieMot besefte dat zij op Opa Bos moest vertrouwen en zij deed met haar ringvinger teken dat Flo en Opa Bos mochten vertrekken. In een wolk van harige motten werden we begeleid naar de toegang van het onderaards kasteel van Baron Haas, honderd meter verderop onder Droogland.
‘Jullie wonen hier mooi en droog, zo sprak ik het groepje haasjonkers en haasjonkvrouwen dat op ons afkwam toe. Die Haasbaron van jullie heeft zijn zaakjes goed voor mekaar, zo te zien’. Ontvangskamer, eetzaal, gelagzaal, groentenserres, wortelbrouwerij, bakkerij, suites, kamers met ontbijt, het Kasteel Drooghaas maakte indruk op ons. De haasjonkers waren enthousiaste jonge kerels die zonder schroom verder bleven dartelen met de haasjonkvrouwen. ‘Wij brengen jullie naar onze kasteelheer Baron Haas,’ zegden ze. Opa en ik liepen nog langs de kasteelserres als Baron Haas ons al kwam toegesneld met open armen, getrimd ringbaardje, colbertje, fluwelen halflange broek, kniekousen en, verrassend, grote blote poten. ‘Welkom op Kasteel Drooghaas; hier hebben we sinds mensenheugenis, sorry haasheugenis, gewoond. In onze serres verbouwen we penen, oeroude oranje, rode, lichtgele, groene en witte peenrassen die je niet meer vindt in de handel. We sparen het zaad, verkopen, ja verzenden het naar alle liefhebbers van oude peen, waar ook ter wereld. De Wortel is en blijft een sterk product. Geliefd op elk bord. Daarom ontvangen we hier internationale gasten die aan peenbehoud en peenherwaardering doen. Onze kamers zijn meestal volgeboekt.’
Opa Bos kweekte ook wortelen in zijn groententuintje. Baron Haas vroeg geïnteresseerd naar de soort, kleur, grootte en smaak van Opa’s wortelen. Ondertussen keek ik mijn ogen uit naar de dartelende haasjonkers en haasjonkvrouwen.
‘Kunnen we hier overnachten?’ vroeg Opa aan Baron Haas. Ik glimlachte en hoopte dat Baron Haas ‘ja’ zou antwoorden.
‘Ja, de suite op de bovenverdieping van ons kasteel Drooghaas is nog vrij. Ik wens jullie een goede nachtrust, slaapwel!’
Mijn vader heeft jarenlang, telkens als het stortregende, ook ’s nachts, klaargestaan met het pikhouweel (zie foto) om het riooldeksel te lichten. Brieven, e-mails, telefoons, aandringen om de blockage in het riool weg te werken, hielpen niet. Tot de zomer van 2018, toen uit camera-inspectie van het riool bleek dat twee kapotte stukken rioolbuis de blockage veroorzaakten en het ‘rioolagentschap’ twee nieuwe stukken plaatste. Waarvoor dank.
Ik was cultuurminnaar tot op het moment dat ik over de rand van het artefact leunde, deze foto maakte en in de nasleep van dit feit mijn geloof in de schone kunsten verloor.
Het kunstwerk – een boekentoren – staat in de inkomhal van de nationale Klementinum bibliotheek in Praag. Ik zag een werveling van boekenruggen, titels als een draaikolk, een hemelverheffende spiraal van het vrije woord – dacht ik toen -.
‘Een uitzonderlijk talent die zo’n boekentoren weet te ontwerpen. De kunstenaar moet een belezen iemand zijn! Wie is het?’ vroeg ik aan de balie. ‘Kent u Metej Kren dan niet, Czech met Slovaakse roots?’ kreeg ik als antwoord. ‘Het spijt me, mevrouw, ik ben toevallige passant en nog te onwetend over de lokale cultuur.’ ‘Het is u vergeven, maar als u zich wil verdiepen in de wondere wereld van de afgevoerde lektuur moet u in Babel zijn over de Czechische grens in Slovakije.‘
En omdat reizen mijn nieuwsgierigheid aanwakkert, trok ik devolgende dag met de trein de grens over. ’Boeken omzetten in kunst, ik wou dat ik dit zelf had bedacht’ peinsde ik jaloers.
Ik wandelde het station uit en vermoedde dat het groepje Aziaten – zakenmensen, zo bleek later – naast een glimmend witte elektrische Mercedesbus met “Babel” in zwarte letters op de flank dezelfde bestemming had. Ik, rugzak op mijn rug, sloot me gewillig aan en torende uit boven het groepje. Een eveneens rijzige man die zijn charme nog aandikte met een extraverte hangsnor wenkte mij. ‘U daar, trotter, toeristen zijn ook welkom!’ zei de man. ‘Klopt, ik ben toerist maar ik ben ook cultuurminnaar,’ antwoordde ik verongelijkt. ‘Wat dan ook, stap in, er is nog plaats achteraan in de bus!’
De bus zat aardig vol. Ik liep door het gangpad en knikte vriendelijk naar mijn medereizigers. ‘Ook toerist?’ vroeg ik halfweg. ‘Neen, Alvin is mijn naam en ik ben curator voor een tentoonstelling moderne kunst in Washington DC.’ ‘Mooi, ook een cultuurminnaar’ en ik glimlachte begripvol terug. Ik liep door naar een vrije plek op de achterbank naast twee leuke dames in druk gesprek. Ze spraken Russisch. Beetje bij beetje kon ik uit hun gesprek opmaken dat de beide dames op verkenning waren gestuurd door hun chef in Moskou. Innovaties in design en interieur was hun ding. ‘Komen jullie ook met de trein van Praag,’ vroeg ik? ‘Neen, van het vliegveld van Wenen, de bus is ons daar vanmorgen komen oppikken.‘ Nog interessanter werd het toen een Zuidamerikaan op de bank voor mij er ongevraagd aan toe voegde dat hij het welcome-diner gisteren in Wenen super vond, maar toch uitkeek naar het echte werk.
‘Mijn naam is Victor Lukáĉ, zei de extraverte snor, microfoon losjes in de hand, ik ben uw gids vandaag. In mijn vorig leven was ik eerste lid van de communistische partij, burgemeester met een waardeloos salaris maar – knipogend eraan toevoegend – mét een Wartburg als bonus. Vroeger heette Babel Bilciĉ. Ah, Bilciĉ was unheimlich onder de communisten, niets te beleven. Na 89, toen de tijden keerden, paste de naam Babel beter in ons businessmodel. Babel is het nieuwe cool, daar moet ik u niet méér van overtuigen. Welkom!’
Een portaal van boeken rees voor ons op. Het was de toegangspoort tot Babel. ‘We rijden eerst een rondje door ons boekenpark en daarna kunnen jullie de artefacten zelf verkennen,’ zei onze gids.
Bij onze eerste stop herkende ik dezelfde boekentoren die ook in de bib van Praag staat. ‘Dit is ons basismodel, spiegels bovenaan en onderaan, stabiel van structuur, geschikt voor elke binnenruimte. Water – en schimmelproof, kan dus ook uw tuin of binnenhof sieren.’
Elk boek is bewerkt en doordrenkt met onze niet – ontvlambare ultra cellulose isolatieve biovernis, een product waarop wij nu het octrooi hebben. Het behoedt onze objecten duurzaam in lengte der tijden voor welke schimmel of verderf dan ook. Hoge warmte-isolatie gegarandeerd. Alle technische details krijgt u later. En oh, ook dit nog: het aantal verwerkte boeken in onze Babelpark benadert de twintigduizend kuub.’
‘Dames en heren, laat uw verbeelding de vrije loop, imagination! Het boek is passé; de boeksteen is de toekomst. Imagination!!!’
Even verder stond een robuustere versie van het basismodel boekentoren, een twintig meter hoge donjon met ingewerkte trap. ‘Onze architect- bouwers, onze internationale designers, zij zijn meesters in het spel van vorm en kleur. De volgende artefact is onze Dôme – u ziet hier naast mekaar de kleine versie, de babeliglo, en de grote babeldôme, geschikt voor optredens, debat en coctailpartys. Capaciteit kan per type Dôme variëren van 30 tot 300 man max.’
Onze ervaren gids deelde een catalogus rond en becommentarieerde uitgebreid de waaier aan objecten links en rechts van de piste. ‘Voor elktype artefact hebben we het geschiktste boekengenre geselecteerd: thrillers voor onze doolhofversies; spirituele lectuur in onze meditatieve ruimtes, geschiedenis in onze donjons en burchten, in onze arenas de politieke biografieën, voor onze gloriëttes en priëlen kozen we liefdesromans, avonturenverhalen in onze boekblokhutten en andere fictie in onze wervelende boekentorens – zoals u weet, Babel’s succesproduct -.’
‘Uw verblijf is ingepland in onze boekensuites aan de rand van het park. Alleen voor reservaties uiteraard,’ en toen keek hij uitdrukkelijk in mijn richting. Ik had het begrepen. Geen suite voor mij vannacht; ik had immers geen uitnodiging.
We stapten uit de bus en kregen ruim de tijd voor verkenning. Ik trok op met Alvin, de museumcurator uit Washington. ‘Het papieren boekis overbodig geworden, vertrouwde hij me toe. Dit hier is de nieuwe library en hij woog een microchip op de top van zijn wijsvinger. Hij bevat de ganse bibliotheek van Baltimore. Weet u, Babel AG voelt de tijdsgeest verdomd goed aan; het verwerkt, zeg maar, vreet bibliotheken, koopt ze allemaal op. Het bedrijf is gepatenteerd marktleider in de branche. Let op mijn woorden: Babel wordt het nieuwe Ikea van het boekenbedrijf. ’
Alvin en ik wandelden verder doorheen de demo – boekentorens op de Babel site. De eerste, “De Arena”, was gemetseld met bibliografieën en monografieën van bekende politici. Winston Churchill speechte er. “Het doolhof” was opgebouwd met uitsluitend thrillers en detectives met Agatha Christie, Nicci French, Simenon en Stephen King prominent aanwezig. Iemand las er voor uit de ‘Murder on the Oriënt Express‘. Bijbel, Koran en Tora werden afwisselend geciteerd in de religietoren. Tsjechov – mijn favoriete schrijver – zag ik geplet tussen Hemingway, Zola, Dostojewski en Shakespeare in de “Dome Classic”.
Toen zagen we dat de Aziatische delegatie – de Chinezen – werd afgeleid naar de kantoren van Babel AG. ‘Ze zijn ons een stap vóór, zei Alvin, de Amerikaan, ik heb geen mandaat gekregen van mijn bazen, zij wél. Peking wordt de grootste aandeelhouder van Babel. Zij hebben ooit de Chinese muur gebouwd, niet? ‘
O verbazing! Toen ik terug thuis met Maria ging lunchen in de cafetaria van de bib Tweebronnen in Leuven, stond op de binnenplaats het basismodel boekentoren opgesteld. ‘Mijnheer, dit is onze laatste aanwinst van de hier vooralsnog onbekende kunstenaar Metej Kren uit Tsjechië. Museum M heeft de aankoop met Babel AG weten te bezegelen. Hoe de kunstenaar beeldende kunst met woordkunst heeft weten te verbinden, schitterend toch!’ zei de onwetende jongeman met getrimd baardje en nauwsluitend design hemd die de opdracht had bezoekers te instrueren over het kunstwerk.
‘Jazeker jongeman, elk boek heeft zijn verhaal’, antwoordde ik gelaten. Grand museum Leuven! Ik stak mijn cultuurbarbaarse kop opnieuw in de toren en maakte deze foto:
Ik zuchtte, stak de straat over en ging voor koffie in café De Commerce
Asperges in geklaarde boter met gestampte gekookte eitjes, zout, nootmuskaat, peper uiteraard én krulpeterselie ingeplet.’ Deze lekkere conversatie beluisterde ik ongewild terwijl ik in het gangpad aan het rek met Italiaanse pastasauzen van Jamie Oliver stond te twijfelen tussen arrabiatta en puttanesca. Ik zette een stapje dichterbij en merkte dat het gesprek tussen de twee dames in woeliger kookwater terecht kwam, zelfs overkookte. ‘Godbetert, hier asperges kopen? Ingevoerd uit Peru zeker, waar ze niet eens asperges lusten? * Neen, dank u, geef mij de korte keten, streekproducten!’
Simona Bioviva, één van de twee dames, sliep drie nachten slecht. Zij besloot het dispuut in de kiem te smoren op de vergadering van haar lokale biomarkt. ‘Onze biomissie getrouw moeten we voortaan méér gezonde streekproducten promoten, zo opende zij haar betoog, bijvoorbeeld de asperge, ooit het koninginnenstuk van onze Werchterse zandgrond, nu zeldzaam.’
Bakker Brodsky somde vervolgens op welke standhouders op de biomarkt producten van de lange keten durfden aan te bieden: kaas uit het verre Limburg, versgroenten uit Wallonia, ecohemdjes van Roemenia, olijfolie extra vierge uit de laars van Italia, fairtrade van coöperatieve telers uit vreemde landen, Franse biowijn, quinoa uit de hoogten van de Andes, – misschien zelfs uit Peru – . ‘Enfin, we verwaarlozen de lokale producent.’ Zo luidde de conclusie unaniem. ‘Zal ik eens biocompost proberen? opperde tuinier Mulch nog schuchter, ik maak er een propere stand van!’
‘Beste mevrouw Simona, zei ik toen ik haar later onder vier ogen kon treffen in het fruitig gangpad bij de mango’s, bananen en appelsienen, avocado’s, passievruchten, Nieuw-Zeelandse kiwi’s, Gala en Jazz appelen, ik zal jou uit de nood helpen. Hou plek vrij op jouw biomarkt voor nieuwe lokale standhouders.’
Het is de eerste vrijdag van de maand, vaste dag voor de biomarkt. Alle standhouders doen hun ding, tafels en bakken aanslepen, puffen, uitstallen, praatje maken, biowijntje voorproeven, T-shirtje recht trekken, de gebruikelijke dingen. Bakker Brodsky helpt tuinier Mulch met het aanslepen van 3 kuub biocompost en 1 kuub mulch in propere zakken. Ik hou zelf 7 meter standruimte vrij voor de beloofde nieuwkomers.
Een grote marktkraamwagen komt de smalle straat binnen gereden en parkeert vóór de poort van de biomarkt. De chauffeur stapt uit en klapt de luiken open. Bling bling jonge mensen springen uit de laadruimte en lopen de eerste bezoekers van de markt lachend tegemoet. In katoenen tassen verdelen zij – vrijuit te kiezen – volle, halfvolle, magere, smeuige, lokale Griekse, Turkse, Bulgaarse activia of vitalinea potjes die voorzien zijn van een rijk gevariëerd assortiment aan citroen, perzik, kokos, pistache, kiwi, bosbes, vijg, appelsien,framboos, karamel, exotic fruitmix, 5notenmix, 7granenmix. ‘Mevrouw Bioviva,Danone is veruit het sterkste streekbedrijf in Rotselaar.Onze missie is lokaal gezonde producten aanbieden overal waar men onze yoghurt zou kunnen lusten. Alles mét respect voor planeet en mens én in duurzame verstandhouding met gecertificeerde melkveeboeren uit eigen streek.’
‘Een coöperatieve non profit zuivelfactorij? vraagt Simona Bioviva nog. De praatjesmaker heeft zich al omgedraaid en wenkt een tweede marktwagen het straatje in.
‘Ons product is het zwartste drankje dat er op de markt te krijgen is, ginds geteeld en geoogst, maar hier gebrand en verpakt, zéér sterk streekbedrijf in Rotselaar. Wij verdelen een fruitig, krachtig of mild gamma aan bonen en gruis uit Guatemala,Papua, Nieuw Guinea, India, Congo Kivu, Peru, Brazil Santos, Nicaragua of in een mix, een fractie hiervan mét Fair Trade certificaat. Ons product beschimmelt niet, wat niet kan gezegd worden van het product van mijn Danone collega hier.Mevrouw Bioviva, onze missie is vertroosting aanbieden aan de mens en … euh aan de planeet.’ Zijn zwarte medewerkster deelt ondertussen proevertjes JAVA koffie rond en verwijst de ware liefhebber naar de uitgeklapte toog waar voor 3 euro onder meer de Papua Nieuw Guinea milde of sterke mix mét koekje wordt aangeboden.
‘Ook een coöperatieve non profit familiefactorij, zeker?’
Simona is woest.’Joozéffff, vent toch, ik haat u, agro – industrieel eerste klas !!!’ Ik glimlach … groen.
Volk, steeds meer volk komt toe. De zaal is te klein. Die vrijdag zijn alle standhouders uitverkocht, behalve de compoststand.
Sinds die dag is de biomarkt in handen van Danone Management en wordt er JAVA koffie geserveerd én – in het seizoen – asperges à la Flamande.
————————————————————————————————–
*Asparragos is een documentaire van Laura Zuallaert. De foto bovenaan het verhaal is een beeld uit deze docu.
Aan de kuststreek in het Noorden van Peru leeft een ongewone landbouwtak op, de aspergeteelt. Gletsjerwater wordt afgeleid van bergriviertjes om de kurkdroge woestijngrond van Trujillo te irrigeren zodat de asperges er kunnen groeien. Peruanen zelf zijn niet dol op asperges en de oogst wordt bijna uitsluitend geëxporteerd naar rijkere landen in het Noorden.
Die eerste augustusdag was het joelen en krioelen, spartelen en pletsen aan het strandje van de Plas – de gebruikelijke gezelligheid tijdens die hete zomer van 2018 -.Windstil was het, al weken lang. Toen gebeurde het dat het water begon op te rimpelen, eerst ergens in het midden rond 3 uur in de namiddag – een halfuurtje maar, eerst -. De surfers verheugden zich op de onverwachte golfslag maar merkwaardig genoeg trok hun zeil niet aan. Het bleef windstil.
Waar de zwemmers in de onbewaakte zone toch het water indoken, waagden ze zich aan één duik en daarna zag ik verbazing, dan aarzeling. Het klotste nu al heftiger tegen de oever. Met enige moeite klommen zij de graskant op.
Ook zwemmers en plonsers aan het strandje keken mekaar angstig aan; snel trokken ze zich terug, schudden met hoofd en schouders en vertwijfeld rolden zij met hun ogen.
Ook Lau, haar opa – Opa Bos – en ik stapten nat maar bezorgd uit de deinende zwemzone.
‘Destijds, toen de Plas nog moest uitgegraven worden had men een baggerboot ter plaatse gemonteerd. Zo’n baggeraar had schepschoepen zo groot als de hele ijzerhandel Peeters in Leuven.’ vertelt Opa aan zijn kleindochter. ‘Schepschoepen?’ vraagt Lau. ‘Ja, schepschoepen, dat zijn baggeremmers die de baggerboot door het zand en slib op de bodem trekt en naar boven haalt. En daarna doet de baggerpomp zijn werkt. Hij spuwt dezelfde modder vervolgens door een grote buis aan land. De baggerboot is dus een machine met een moddergrijper aan de ene kant en een modderspuwer aan de andere kant. Kijk, hier zijn twee foto’s.’
moddergrijper
modderspuwer
Ah, pubers op het zandstrandje hadden geen flauw vermoeden van enige dreiging. Zij hadden zoals altijd meer oog voor elkaar en voor zichzelf – ze wisten niet beter -. Maar ouders gingen ongerust hun beklag doen bij de zwemtoezichters. ‘Er komt misschien wind opzetten’, brachten de toezichters stamelend uit als verklaring voor de hevige golfslag. Niemand geloofde hen. ‘Was er maar wind; waren er maar donderwolken op komst’, zuchtte men. Geen reden tot paniek, toch? Tsunami aan de Plas, kom, kom.
‘Maar laat me jullie vertellen wat weinigen in het dorp durven te vertellen.’ Opa Bos gebaart Lau en mij dichterbij te komen. Die moddergrijper en die modderspuwer, die zijn nooit beste vrienden geweest. Ze haatten mekaar. Wat de ene greep; spuwde de andere uit, met de rug naar elkaar. Stikjaloers. Ze konden mekaar levend opvreten. Ruig ging het er aan toe tussen beide.’
‘Het water rond de baggerboot woelde, klotste en stonk naar overblijfselen uit ver donker verleden. Zware botten, tanden, huidrestanten van dinosaurussen werden naar boven gehaald. Hier op de vlakte van de Plas moeten jagende Tyrannosaurus rexen en een kudde zware Sauropode dinos destijds slag geleverd hebben. ‘
‘Ongewild had de baggeraar deze onheuglijke geschiedenis terug boven water gehaald.
Sauropode
Tyrannosaurus rex
Dag na dag nam de onrust in het dorp en in de streek toe. Kranten en lokale media berichtten over de verontrustende leegloop rond de Plas. Er werd gespeculeerd, geroddeld, beschuldigd, ruzie gemaakt. De tweede week van augustus, besliste de burgemeester om De Plas te sluiten en een commissie samen te stellen om de zaak ten gronde uit te spitten. Wetenschappers moesten uitsluitsel geven.
Opa Bos vertelt:
‘Toen dan de Plas was uitgegraven bleef de baggerboot werkloos achter. Wat kon de baggeraar met de moddergrijper én de modderspuwer – die twee eeuwige ruziemakers – nog aanvangen? En wat met de beenderen van dino’s die mekaars vijanden waren en mekaar hier op leven en dood bevochten hadden?’
‘De baggeraar brandde, sleep en schroefde het hele roestige zaakje los en liet ijzer en beenderen zinken naar de donkere diepste bodem van de Plas.’
‘Die baggeraar dat … dat was ik’, fluistert Opa Bos met opgetrokken wenkbrauwen, handen open en opgeheven. ‘Ik ben er zeer zeker van dat hun geruzie en gevecht is blijven doorgaan tot op de dag van vandaag. Onder water; diep in de Plas.’
Kladwerk! Overschilderen, die vuile boel! Hij staat er ondertussen langer dan een jaar, deze graffiti, naast een fiets- en voetgangerstunneltje aan de dreef naar het Montfortcollege.
“Hee, komjehiervaker? Niet vaak genoeg”
Een puber met een hartenkreet naar een liefje? Het duurt me te lang! De scholier zet er zijn handtekening onder: het vliegend varken van Pink Floyd? Komjehiervaker, geen spatie. In alle haast “vaek” fout gespeld en gecorrigeerd. Hij (of zij?) is erg ongeduldig. Hoop op snelle actie en beterschap.
Maar, beste lezer, zal de aangesprokene zich wel aangesproken voelen? Of is hier een eenzaat aan het werk geweest, een afgewezene? Graffiti van een desperado? Zo de kreet niet snel wordt beantwoord, kan het ergste gebeuren … de trein.
Geen donkere gedachten, hé! Dit is graffiti van iemand mét humor; iemand licht in zijn hoofd, beetje Kafka, beetje Banksy.
Misschien moeten we de verklaring niet ver zoeken: hij of zij wil voorbijgangers begroeten. Dat is vriendelijk. Dank u wel. Niet overschilderen!
Wie had die graffiti durven verven?
Het idee kwam van Flo. Opa Bos had geverfd. De tekst kwam van beiden.
Flo wist dat Fien in september naar haar nieuwe school zou gaan en wou een afspraakje met haar. Hee Fien, kom je hier vaker? durfde Flo niet te verven. Té persoonlijk. De politie zou snel weten wie deze graffiti had geklad.
Zo dat was dat. Nu afwachten maar tot Fien passeert. Maar Fien passeert niet; de trein passeert.
De treinbestuurder ziet twee figuren langs de sporen lopen in Rotselaar. Onmiddellijk belt hij de vliegende spoorlopersbrigade in Aarschot.
Enkele minuten later landt een helikopter op het gemaaide tarweveld. Twee snelle spoorloperspotters met handboeien aan hun riemen komen de sporen over gerend. Zij pakken Flo en Opa Bos bij hun kraag, dulden geen tegenspraak, nemen nog snel een foto van de graffiti en van de plek van het spoorlopen, trekken hen mee, en duwen Flo en Opa Bos de helikopter in.
De helikopter trekt zijn wentelwieken op snelheid, zweeft weg over de Machtige Rivier naar het station van Aarschot, waar ze op het dak landen. ‘Dit gaat jullie een flinke gasboete opleveren, opaatje!’ zegt de ene spoorloperspotter. ‘Ja, én de kost van een helikopterritje!’ grinnikt de andere.
Flo en Opa Bos zitten op stoelen vóór de stationschef. De spoorloperspotters – beducht als ze zijn voor vluchtpogingen en plots geweld – houden hun handen stevig op de schouders van Flo en Opa Bos. De onderstationschef staat op een afstandje mee te luisteren. De bewijsstukken liggen op het tafeltje naast de stationschef: de foto van de graffiti en de foto van de plek van het gebeuren. ‘Spoorlopen is een zwaar vergrijp, zegt de stationschef streng. Bovendien doet uw geklad mij sterk vermoeden dat u spoorlopers aanmoedigt in misdadig gedrag. Niet vaak genoeg …. (euh) spoorlopen!’
Zoals het wel meer gebeurt, duikt er ook hier een redder in nood op. De onderstationschef had het machtsvertoon van zijn baas vanop enige afstand gade geslagen. ‘Beste baas, zegt hij, deze mensen zijn dichters, geen spoorlopers. Ik ben zelf dichter na mijn werkuren en ik herken dichters. De beste gedichten laten veel interpretatie toe. Wij stationschefs, treinbestuurders en vliegende brigadiers zien de wereld door één bril, namelijk de bril van het reglement dat spoorlopen verbiedt. Hun graffiti is een uitnodiging aan de mensheid tot ….(euh) verbondenheid,’ zo besluit de onderstationschef zijn pleidooi.
De stationschef knikt en heeft het begrepen. ‘Deze mensen zijn geen spoorlopers, maar dichters. Breng hen terug vanwaar ze gekomen zijn’ roept hij naar zijn spoorlopersbrigadiers, die zich verheugen op een nieuw helikoptervluchtje. Opa Bos vraagt de brigadiers om hem en Flo af te zetten dicht bij huis. Dat doen ze maar al te graag. De helikopter zwenkt links weg, cirkelt een paar keer boven het bos en landt zachtjes op het Grasland.
Ook Fien en haar oma Lindita horen de helikopter zwenken en dalen. Zij willen deze zeldzaamheid niet missen. Flo stapt uit de helikopter en ziet Fien verbaasd toekijken. ‘Hallo Fien, kom jij hier vaker?’ roept Flo naar Fien. ‘Dag Flo, kom jij hier vaker met de helikopter,’ vraagt zij. ‘Niet va(e)ak genoeg,’ antwoordt Flo.
Ari peddelde van kindsbeen af. Hij peddelde lucht en zand en, als er wind was, ook wind. De peddel was zijn speelgoed. Hij had het gevonden tussen kleren en spullen van hulporganisaties. Maar Ari leefde in een droog land waar er aan water een gebrek is en waar een peddel ongekend is.
Toen hij tien werd besliste hij peddelkampioen te worden. Dus bleef hij oefenen met zwaardere lucht, natter zand en hardere tegenwind. Iedereen vond Ari de beste; hij zou kampioen peddelen worden.
Toen hij zestien werd nam Ari de beslissing die zijn leven veranderde. Hij schreef een brief aan Yussuf, de vluchteling en nieuwkomer die sinds de oorlog leefde in het dorp aan de Machtige Rivier en er leerjongen was van bakker Brodsky. Ari kende Yussuf; in Syrië waren ze buren.
Beste Yussuf,
Je weet zeker nog hoe ik de buurjongens kon blij maken met mijn geslinger en gezwaai en met hoge worpen met mijn peddel. Ik ben blijven oefenen met lucht, zand en wind. En nu wil ik gaan oefenen met water. Kan ik bij jou komen oefenen op water?
Jouw buur en vriend, Ari
Yussuf schreef onmiddellijk terug dat Ari welkom was bij hem en dat hij in het dorp naar bakker Brodsky moest vragen.
Ari pakte zijn rugzak in met verse kleren, sjorde er een tentje en slaapzak aan vast en vertrok. Hij zette zijn handen breed op de peddel; voelde dat zijn spieren hem aanporden. Soepel duwde Ari zich op de grond af en vinnig zette hij de trekslag in.
Zo kwam hij bij de grens met het water. De man aan de grens zag een peddelende stapper op zich afkomen. Gele bladen van de peddel zwenkten links en rechts rond Ari’s lijf. ‘Hier hebben we zeeën van water, zo diep als honderd peddels, roept de grensman, kom hier oefenen op onze boot. Stap in, wij kunnen goede peddelaars gebruiken om de zee over te steken.’ Ari was de koning te rijk, want nu kon hij niet alleen oefenen in water, er waren ook nog acht andere peddelaars met steekpeddels en nog veertien vrouwen en kinderen aan boord.
De man duwde de kleine boot af, de blauwe zee op. Ari zette zich met zijn dubbelzijdige peddel vooraan op de boeg. Hij was blij dat hij zijn spieren nu kon meten met het water, terwijl dit keer de wind door zijn haren streek en hij het zand achter zich kon laten. Hij gaf het ritme aan en de andere peddelaars volgden zijn cadans. Ari en de peddelaars zongen om het ritme aan te houden en om de vrouwen en kinderen moed in te spreken.
Toen ze aan land kwamen was iedereen uitgeput, ook Ari. Maar hij had de zware test doorstaan, zijn lijf trilde, zijn zoute handen waren open gebarsten en zijn schouders en nekspieren waren hard als steen. Hij sliep twee dagen en twee nachten, één hand op zijn peddel, één hand op zijn rugzak. Dan stapte hij verder, peddelslag links, peddelslag rechts. En hij merkte hoe zijn armspieren nog waren aangesterkt door de tocht over de zee. Hij zou snel Yussuf vinden.
Telkens hij een grens naderde gebeurde het dat grensmannen lachten: ‘Hé, daar, gaat Eend Kwak naar zijn vijver’. Of ook ‘Lid van de zoetwatermarine zeker?’ En omdat ze deze peddelaar zo grappig en naief vonden, lieten ze hem door. Eén enkele keer wees een grensman hem de weg naar de nabije Soča rivier omdat hij dacht dat Ari meedeed aan de komende wildwaterwedstrijd.
Zo kwam Ari vroeg in de nacht in het dorp van Yussuf aan. Hij zette zijn tentje op in het bosje van Opa Bos langs de rotonde en rolde zijn slaapzak uit.
Toen begon bij het café De Welkom een waakhond wild te blaffen. Was de hond gewekt toen Ari verderop op zoek was naar een geschikte plek voor zijn tentje? De Cafébaas vond het aanhoudende blaffen verdacht en vroeg de nachtwacht om poolshoogte te komen nemen.
Met hun zoekende zaklampen stootten zij op het tentje van Ari.
‘Man, morgenavond willen we jou hier niet meer zien, zei de nachtwacht, trek morgen weg en ga verderop naar de andere gemeente! De wet bepaalt dat je hier niet langer dan 1 nacht én 1 dag mag blijven. Doe je dat wel, dan pakken we jou op en moet je terug vanwaar je gekomen bent. Wij hebben jou dit niet gezegd, begrepen?’
Ari wist dat Yussuf als leerjongen bij Brodsky werkte. Hij moest dus die volgende ochtend bakkerij Brodsky koste wat kost vinden. Brodsky! Brodsky!’ riep Ari al peddelend door het dorp. ‘Brodsky! Yussuf!’
Tientallen pendelaars – chauffeurs, fietsers – passeerden Ari die ochtend op weg naar hun werk. De postbode was té gehaast om Ari te helpen. Scholieren tikten mekaar aan als ze haveloze Ari zagen en reden een eindje om. Hij vreesde dat de politie hem opnieuw zou vinden.
Toen stopte Santa Mamia naast Ari. Ze stapte van haar fiets, gebaarde hem dichterbij te komen en vroeg ‘Help you need?’ ‘Madam, would you please be so kind to show me the way to bakery Brodsky.’ Ari had dit beleefd zinnetje wel duizend keer ingeoefend. En, eindelijk – eindelijk – kon hij het gebruiken… met succes. ‘You come mee!’ gebaarde Santa Mamia vermoedend naar wie Ari op zoek was. ‘Ik geef taalles aan jongeman Yussuf. Hij woont en werkt bij bakker Brodsky hier om de hoek.’
Die morgen werd een heuglijke ochtend. Ari legde zijn peddel neer en omhelsde Yussuf vurig. Ari kwam Arabische woorden tekort en sprak over zijn droom om peddelkampioen te worden, over hoe het er in zijn dorp ginds aan toe ging, over de familie en de buren en over zijn moeilijke tocht hierheen. Yussuf vertelde over zijn nieuw leven hier en zijn werk in de bakkerij om brood te kneden, af te wegen, te bollen en lang te steken, om gebakjes te doreren, te glaceren en te gellen en alles achteraf af te wassen en op te kuisen.
Maar bakker Brodsky besefte dat Ari geen tijd mocht verliezen. Immers Ari moest volgens de wet – 1 nacht , 1 dag – tegen de avond uit het dorp vertrokken zijn.
‘Ik weet de oplossing voor jou, zegt bakker Brodsky, jij wil toch peddelkampioen worden, hé Ari? Wel, ik geef jou mijn kajak die hier op de oever van de Machtige Rivier ligt. Elke ochtend steek je met mijn kajak de grens over van onze gemeente en peddel je de ene dag naar de stad rechts en de andere dag naar de stad links, soms stroomopwaarts, soms stroomafwaarts over de Machtige Rivier. Zo oefen je elke dag jouw peddeling en blijf je nooit langer dan één dag in dezelfde gemeente. ’s Avonds keer je telkens terug. ‘
‘Pak jouw peddel, vertrek nu en kom morgen terug! ’
Ari bedankte Brodsky en Yussuf; omhelsde hen. En vanaf die dag stond Ari’s leven in het teken van één sport op het water: de kajaksport.
Hij peddelde elke dag, elk seizoen, bij felle zon of bij kille wind, op traag stromend water of na felle regen op sneller water. Zijn bewegingen waren zo afwisselend dat hij nu eens kracht trainde dan weer soepelheid, altijd volhouding en soms de korte sprint. Hij was gezegend met een voorbeeldige discipline en een sterke wil.
Zo werd Ari peddelkampioen in dit land en ver daarbuiten.
_______________
Dit verhaal schreef ik nadat buren vertelden over hoe een vluchteling werd opgepakt in onze gemeente en over de gemeentegrens een andere gemeente werd opgeduwd om niet met het ‘probleem’ opgezadeld te zijn.
Hierbij het tentje dat de vluchteling had achter gelaten in het bosje van Opa Bos.
Over de ezel Pjotr die bijna verdronken was, over Dame Gans die niet graag zwemt en over de oude Haan die verstoten werd uit het kippenhok en over die drie die te samen wonen op het eiland aan de molen aan de Machtige Rivier, ga ik nu vertellen.
Ezel Pjotr is al grijs, niet meer zo koppig en hij staat bekend als goedaardig. Daarom komen kinderen graag langs om er een ritje te maken met Pjotr. Pjotr mag dan wel gezellig zijn, toch is hij ook een beetje dom.
Het gras op de rand van het eilandje was fris, jong, iets té uitnodigend en vooral gladrijk. Pjotr boog zich reikhalzend voorover, slipte, verloor zijn evenwicht en viel pardoes, ja pardoes plonsde hij het water in. Pjotr spartelde nog even, zocht vaste grond die helaas voor hem modder bleek te zijn, en zakte dieper weg, zijn schoft zo goed als onder de waterlijn.
Santa Mamia en Tuinman Wied hoorde Pjotr het eerst Pjotr zijn angstig hortend gebalk. Pjotr zonk nog verder weg. Tuinman Wied greep zijn smartphone, zette de brandweer aan tot spoed, terwijl Santa Mamia langs de kant haar lievelingsezel trachtte gerust te stellen: ‘Pjotr, niet bewegen, kop boven water houden! Rustig ademen. We halen jou er uit. Hoor de sirenes al.’ Een rode brandweertakelwagen reed de brug naar de molen op, twee mannen sprongen eruit, klapten de takelkraan open, vouwden canvas en touw uit. Eén van hen sprong het water in, streelde Pjotr over de kop, sprak hem sussende woorden toe en spande het canvas rond zijn buik. De takelarm trok het touw strak en tilde Pjotr voorzichtig zwevend uit de modder. Drenkeling Pjotr was gered.
Het leven op het eiland kon nu zijn gewone gang hernemen tot…
… Dame Gans kwam. ‘Er wordt verteld in de stad dat jij graag in het water duikt’, zegt Dame Gans spottend, dit eiland lijkt me wel geschikt voor mij; ik blijf hier.’ Daarmee was de zaak geregeld, dacht Dame Gans. Maar zo dacht Pjotr er niet over. ‘Wil madame hier op mijn eiland overnachten? Overnachten dat kan, maar komen wonen is een andere zaak.’ Pjotr had vroeger al eens bezoek gehad van waterwild. Toen waren die bezoekers beleefd gebleven en hadden ze hem vriendelijk gevraagd of ze op het eiland konden kamperen voor één dag of voor enkele dagen tijdens het rockfestival in Werchter.
‘Maar deze Dame komt uit de stad, komt niet kamperen – vrees ik – arrogant en overtuigd van haar eigen gelijk is ze’, denkt Pjotr. En inderdaad Dame Gans had zich al – vleugels over borst en knie over knie – geïnstalleerd in het hooi naast de stal van Pjotr. ‘Hier gaat mijn zalige rust, dacht Pjotr, maar misschien laat ze me tijdens de dag alleen als ze gaat zwemmen. Ganzen zwemmen immers altijd af en aan op de rustige stukken van de Machtige Rivier, hangen rond met soortgenoten op de oever, peddelen graag rond in groep. Dus zoveel last zal ik al bij al niet hebben van madame; overdag is zij op pad.’
Fout gedacht van Pjotr!
Deze Dame Gans, mooie oranje bek en poten van dezelfde kleur, parmantig, goed geolied, borst vooruit, blinkende schrandere oogjes, was van het volhardende soort. ‘Ik ben hier en ik blijf hier, zegt ze, en wat je moet weten en wat mij zo speciaal maakt is dit : IK ZWEM NIET.’ Pjotr viel bijna opnieuw in de rivier van verbazing, maar kon nog tijdig zijn evenwicht behouden. ‘Ja, ik ben namelijk grootgebracht in een chique stadstuin en er was daar geen water in de buurt, antwoordde Dame Gans. Als ik al in het water ga dan is het uitsluitend voor mijn “toilettage”dat is Frans voor opmaak, opsmuk met poedertjes, olie, parfum, en zo.’
Pjotr had het begrepen. Voortaan zou hij moeten samenwonen met Dame Gans, de pronte gans uit de stad die niet zwemt. Zo deden ze.
Maar toen kwam de oude Haan. Uitgeregende donkerbruine veren zonder glans, dodelijk vermoeid, slappe kam, gekwetst in zijn hart en ziel. ‘Beste Haan, wat is er gebeurd?’ vroeg Pjotr bezorgd. ‘Gevochten thuis en het huis uitgezet? Verdiend, zoveel is zeker!’ zei Dame Gans kortaf en vooringenomen. Zij meent immers rabauwen te herkennen in al wie er sjofel uitziet. ‘Beste Ezel, mevrouw Gans, ik heb hulp nodig’, zuchtte de oude Haan. ‘Vertel op, arme kerel,’ zei Pjotr. Dame Gans luisterde mee nieuwsgierig naar de details.
’Ik woonde in een zalige kippenren met tien mooie kippen. Vijf volwassen kippen met gestippelde grijze pluimen met een glans van paars op hun vleugels. En vijf jongere dames bruin bijna donkerrood van kleur. Tijdens de winter liepen we vrij doorheen de weidse groentetuin, scharrelden en pikten er vrolijk. Een jonge haan roder dan rood gekamd, tatoeages op zijn poten en een felle bek, kortom een geweldenaar kwam ons tijdens die winter vervoegen. Hij had dan wel een oogje op de jongere kippen, maar ik liet hem verstaan dat hij te gast was.
Alles liep goed tot op het moment dat bakker Brodsky op het toneel verscheen met zijn dolle biegelhond Flippo. De biegel is, moet u weten, het soort hond dat ingezet wordt voor de jacht op fazanten. Toen Flippo zijn kans schoon zag, spurtte hij naar mijn kippen en pakte er één beet. Bakker Brodsky greep helaas te laat in. Dat arme ding.
Maar de jonge haan greep toen zijn kans en beschuldigde mij van gebrek aan leiderschap. Hij vond mij een zwak kieken dat zichzelf noch anderen kan verdedigen in geval van agressie. Hij kreeg alle kippen aan zijn kant omdat zij nu waren gaan denken dat alleen de jonge haan biegel Flippo kon afhouden als die dolle hond opnieuw zou toeslaan. Toen ging het van kwaad naar erger. De jonge haan stampte, pikte en schopte me en sloeg me op mijn bek. Het kippenren werd voor mij verboden terrein. Ik had geen andere keuze dan weggaan zonder afscheid. Ik sliep onder bruggen, doolde langs de Machtige Rivier, werd door- en doornat en voilà hier sta ik.’
Pjotr knikte begripsvol en klopte de oude Haan zachtjes op zijn schouder. Zelfs Dame Gans was onder de indruk van zoveel misère. En wat Pjotr niet had verwacht gebeurde. Dame Gans zei : ‘Er is op ons eiland plek voor drie; kom er maar bij, beste vriend.’
Telkens als Mie en haar Oma Sjam wandelen voorbij de tuin met de hoge betonnen muur en de overhangende donkere sparren horen ze iemand fluisteren:
‘Hoe klinkt het zwemmen van een vis in het water?
Hoe klinkt het zweven van de uil in de nacht?’
Dan kijken ze door de spijlen van de ijzeren poort en luisteren opnieuw, nu aandachtiger, maar de vragen blijven dezelfde:
‘Hoe klinkt het zwemmen van een vis in het water?
Hoe klinkt het zweven van de uil in de nacht?’
Mie en Oma Sjam openen de zware ijzeren poort en lopen door de dreef met de donkere sparren de schaduw in naar het beeld aan het einde van het wandelpad. Daar zit Boeddha in lotushouding, handen losjes voor zijn schoot, innemend, ogen dicht, in gedachten verzonken. Mie en Oma Sjam komen dichterbij. Boeddha fluistert:
‘Kom binnen; ga weg!’
‘Beste Boeddha, wilt U dat we binnenkomen of dat we weggaan?’ ‘U mag kiezen, zegt Boeddha, rustig glimlachend. Ik neem het u niet kwalijk als u ervoor zou kiezen om te blijven of terug te gaan. U bent welkom te doen wat U het beste lijkt.’
‘Pardon, Boeddha, mogen we U iets vragen? Telkens we hier langs wandelen, horen wij U dezelfde vragen stellen. Krijgt U dan geen antwoorden?’
‘Kunnen wij U helpen antwoorden te krijgen?’ vraagt Mie. Oma Sjam zwijgt als Mie die vraag stelt want zij weet dat die antwoorden moeilijk te vinden zijn.
‘Wandelt U met ons verder mee, Boeddha, zegt Mie, misschien vinden we wel antwoorden.’
Boeddha komt recht, moeizaam van het vele zitten in lotushouding op zijn stenen sokkel. Oma Sjam geeft hem een arm en samen lopen ze het wandelpad op, de donkere sparrendreef en de ijzeren poort uit. Weg van de hoge ommuurde tuin.
Aan de Machtige Rivier komen ze de visser tegen die net een visje binnenhaalt met zijn hengel.
‘Beste man, hoe klinkt het zwemmen van de vis in het water?’
’Wat een stomme vraag, antwoordt de visser brutaal, ik vis, ik rust hier, ik heb plezier van de rust en het water. En het vissen doet me deugd. Hoe de vis klinkt in het water? Misschien is de vis doof of is het water doof. Of dooft het water de stem van de vis.’
Aan de bosrand zien ze Uil Ulla die op een tak uitrust van de nacht. ‘Zij is het juiste schepsel om Uw vraag te beantwoorden,’ zegt Mie aan Boeddha.
‘Mevrouw Ulla, hoe klinkt het zweven van de uil in de nacht?’
‘Hoe kan ik dát nu weten, antwoordt Ulla een beetje geërgerd door zo’n domme vraag, ik hoor mezelf niet vliegen! Als het avond wordt, vlieg ik uit, stijg, daal, zwerf, kortom ik vlieg en zweef als een lieve lust in de avond als de lucht dik is en in de vroegste uren als de lucht dun is.’
Weg van het bos passeren ze langs de tuin van Wied en Mulch. Wied en Mulch zijn aan het uitrusten onder de okkernotenboom tussen de Machtige Rivier en de vistrap. ‘Hallo, dames en heer, hoe loopt het?’ roepen ze naar de wandelaars en verbazen ze zich over Boeddha die aan de arm loopt van oma Sjam.
Dan zegt Mie: ‘Boeddha, stel eens een andere vraag, bijvoorbeeld: hoe klinkt de groene aarde?’
‘Ik vind dat een interessante vraag, antwoordt Boeddha. Deze twee heren Wied en Mulch leven van de groene aarde. Wellicht kennen zij het antwoord.’ Schuchter stelt Boeddha hen de vraag: hoe klinkt de groene aarde?
Wied en Mulch begrijpen de vraag verkeerd en meenden “Wat drinkt de groene aarde?” gehoord te hebben. Zij antwoorden enthousiast. ‘Boontjes, venkel, prei, rode biet, radijzen, savooi, broccoli, bloemkool, andijvie, het ellendige varkensgras, de slingerende hagewind en de spichtige paardenstaart, alles groeit, alles bloeit áls er water is. Zonder water, géén leven, dat weet toch ieder klein kind! Volgende vraag,’ lachen Wied en Mulch.
Boeddha is beschaamd, durft geen vraag meer te stellen. Toch geven Mie en Oma Sjam niet op. Zij wandelen verder het dorp in. Telkens opnieuw krijgen zij verrassende antwoorden op hun vraag hoe klinkt het …?
Buurvrouwen Rosaly en Chantilly: ‘kinderen gaan voor alles; wanneer ze wenen troosten we ze!’
Bakker Brodsky: ‘als de wekker ’s morgens om vier uur rinkelt, moet ik mijn koffer uit!’
De burgemeester: ‘klinkt het niet dan botst het; politiek is een hard beroep.‘
Mister Barnes van het rockfestival: ‘sterren komen, sterren gaan, alleen Elvis blijft bestaan.’
In het dorp willen Mie, Oma Sjam en Boeddha eindelijk uitrusten. Ze komen bij de kerk; de kerkpoort is dicht. ‘Laten we binnengaan’, zegt Boeddha. Ze duwen de zware houten deur met ijzeren hengsels open. En stappen de schaduw in langs de zijbeuk en de koude hoge muren. Dan horen ze iemand bidden:
‘Hoe klinkt het zwemmen van een vis in het water?
‘Hoe klinkt het zweven van de uil in de nacht?’
Nu aarzelen Mie, Oma Sjam en Boeddha om verder de kerk in te gaan. Ze staan stilletjes te luisteren naar dezelfde vragen die Boeddha zich elke dag stelt in zijn tuin op zijn sokkel. Ze willen de man die bidt niet storen. En ze keren terug op hun stappen in de schaduw langs de zijbeuk, en langs de zware houten poort met ijzeren hengsels het kerkportaal uit, het zonlicht in.
Boeddha keert terug naar zijn tuin met de hoge betonnen muren en de overhangende donkere sparren en zet zich op zijn betonnen sokkel.
Als Mie en Oma Sjam later voorbij zijn tuin komen, zien ze Boeddha rondjes wandelen, de poort staat open, de sparren zijn geveld en Boeddha zingt:
‘Hoe licht toch zweeft en waait de uil door de nacht
Hoe fris zwemt en speelt de vis in het water’
‘Komt U binnen Mie en mevrouw Sjam, wat drinken jullie?‘
De meander-King klopt heftig gesticulerend aan op de deur van ons huisje.
Damien Hirst, Treasures from the Wreck of the Unbelievable (2017)
Moeraspoelslakken hangen in zijn baard; scharen van ellendige wolhandkrabben bengelen aan zijn broeksriem. Half mosmens.
Het is 27 juli 2018, de nacht dat de maan volledig verduistert.
‘Instappen, alle twee’ zegt de meanderking. Wij, Opa Bos en ik, hebben geen keuze. De meander-King roept ‘Scipper, volle kracht, vooruit tot aan de ‘Bocht van Wercht’ en daar links afslaan.’ Met een rivierspeedboot scheren we stroomopwaarts over de Machtige Rivier. Ondertussen stelt de meander-King zich voor: ‘ik ben Sander, de Meanderkoning en dit is, verwijzend naar de man aan het roer, Scipper. Scipper is ambtenaar en werkt voor het agentschap Meander, Open U uit Brussel.
Op naar de Bocht van Wercht waar mijn eega en ik wonen!’
In de Bocht van Wercht beveelt Sander, de meander- King, Scipper de boot stil te leggen. ‘Meander, open u’, roept Sander naar twee schaduwen die achter de oever opduiken, het zijn de ‘meanderopendoeners’, bewakers van de meander van de Bocht van Wercht. Zij draaien de oeverdeuren open en laten de speedboot binnen. ‘Ik woon hier in de Kingmeander, zegt Sander, wij verblijven hier …. mijn eega is Leandra , de meander- Queen. Zij staat ons ginds onder de wilg op te wachten.’ Een rijzige figuur met smartphone tussen haar schouder en kin geklemd staat te gesticuleren. Wuift ze naar ons of is ze druk aan het praten in haar telefoon? Beide. We naderen het ponton. Leandra, de meander-Queen, heeft lieslaarzen aan, een zwart-wit nauwsluitend waterafstotend pak, de haren verstopt in een eveneens zwart-witte badmuts. ‘Misschien zullen wij hier niet lang meer wonen’, horen wij haar zeggen in haar telefoon.
Opa Bos en ik zijn nog te onthutst van de verwarrende snelle acties en weten niet wat eerst te zeggen, wat eerst te vragen.
Leandra, de meander-Queen, springt in de speedboot. Sander, de meander-King, springt er uit. Zij wisselen van posities; hij blijft op het land, zij deint al op het water. Ik knijp me in de arm; het is geen droom. Ik hoor Leandra roepen naar de meanderopendoeners ‘Vooruit, open de meanderoeverpoort.’ De boot vaart behoedzaam langs de hoge poort de Machtige Rivier op. ‘Scipper, volle kracht, vooruit tot aan de Bocht van Bethekom, en daar rechts afslaan.’
Ondertussen doet Leandra haar verhaal: ‘De baas inBrussel overweegt de oude meanders op de Machtige Rivier terug open maken, plezier en vertier, kano, picknick, kunstornamenten, vogelwatchers, kijkhutten en rustzones om bij te tanken. Vannacht moeten Scipper en ik elk van de oude meanders bezoeken. Wij raadplegen hun bewoners over wat er Brussel te doen staat: pro of contra het openen van de oude meanders. Scipper en ik maken het rapport op dat morgenvroeg op het bureau van de baas in Brussel moet liggen.
Jullie, Opa Bos en jij, zijn onze getuigen!’
Leandra is al weer aan het telefoneren als de speedboot vertraagt aan de Bocht van Bethekom. Leandra, roept ‘Meanderthaler, open u’. Twee schaduwen steken hun koppen boven de graswand uit. Het zijn stoere meanderthaleropendoeners die met krachtige bewegingen de oeverpoort van de meander openzwaaien. ‘Meanderthaler?’ durf ik te vragen. ‘Ja, deze plek heet ‘Meander Meanderthaler’ omdat hij de oudste meander is van allen, ooit in een ver verleden opengereten door wassend water in de ijzerzandsteen van het Hageland. Wie hier woont draagt de geschiedenis, – soms een last , soms een lust – met zich mee. Het is het rusthuis onder de meanders. Mag ik u voorstellen aan … Moeder-Queen Meandra. Meandra begroet ons in een rolstoel op haar ponton. ‘Hoe denkt u over de plannen van Meander, Open U uit Brussel, moedertje?’ vraagt Leandra. ‘Wat eens was, komt nooit terug’ spreekt Meandra. ‘Dat zijn wijze woorden, moedertje, ik noteer in mijn rapport: Contra.’
De maan verduistert totaal als we de Bocht van Bethekom uitdraaien.
‘Nu terug naar de Bocht van Hellicht , Scipper!’ ‘Hel’,de naam kan niet beter gekozen zijn, Hellemeander. Het lawaai is hels. Leandra deelt oorbeschermers uit aan Scipper en ons. ‘Ik moet hun mening kennen, zegt Leandra, zij zwijgen nooit maar zeggen weinig en toch wil ik weten hoe zij denken over de plannen.’ Brulkikkers met honderden in getal kwaken en brullen; kouwen en kraaien, ook met honderden, krassen en kra-kraken nog scherper.
‘Wij zijn gestraft; ze moeten ons niet in het dorp. Wij houden Chantilly en Rosaly wakker en de burgemeester verbant ons ’s avonds naar Meander Hel. Het is ons lot’, schreeuwt de grootste lawaaimaker ons toe. ‘De plannen van Brussel? Hoe we daarover denken? ‘Na een heldere dag, komt de nacht in hel, het is ons lot, kraait de lawaaimaker mysterieus. ‘Dat zijn donkere woorden, ik noteer ze in mijn rapport: Pro.’
De maan begint terug op de lichten als we Hel verlaten. De nachtelijke tocht gaat verder naar de derde meander in de Bocht van Schot. ‘We hebben nog een lange tocht voor de boeg’, zegt Leandra en ze maant Scipper aan tot spoed. Aan Meander Schot lag ooit een kade. Hier woonden vissers, kasseistampers,steenkappers, ijzerzandsteenvreters, molenaars en bierbrouwers; wat veel drukte was voor zo’n klein haventje. De nachtburgemeester en eigenaar van café “De Zwaan van Aarschot” staat ons op te wachten. Leandra pakt hem vriendelijk bij de arm en ze vraagt ‘Moeten de meanders terug open nachtburgemeester?’ ‘Wat goed is voor de beurs; stelt nooit teleurs,om de poen is het te doen‘ antwoordt de nachtburgemeester – cafébaas, die natuurlijk denkt aan de centen en de inkomsten voor de stad. ‘Tol op kano’s en een vergoeding per afgelegde kanokilometer zou ons ook kunnen bekoren’. Zo noteer ik het in mijn rapport: Pro.
‘Scipper, kom op, we hebben nog vijf meanders te gaan.’
We verlaten de meander van Schot en stuwen op naar de Boerenmeander in de Bocht van Langdorp. De poort blijft dicht. Geen boerenmeanderpoortopendoeners hier. ‘Hallo is daar iemand’ roept Leandra, boerenmeander open u!’ Een tractor op reuzebanden en met felle zoeklichten komt als een helse waakhond de oever overgerold. De boer roept woedend: ‘Hier geen bevers! Als we de Boerenmeander terug zouden openmaken, stroomt er vers water binnen en dan komen de bevers hier hun kunstjes vertonen. Meander, open u? Meander toe, opvullen die put! Hoepel op, queen Leandra, en schrijf het op in uw rapport: Contra.’
‘Ophoepelen dan maar’ maant Leandra Scipper aan en snel naderen ze de Bocht van Ril. Daar ligt Meander Nieuw Beversluis. De meanderdam van puntige staken gaat krakend open; de beverdamopendoeners kennen hun vak. Leandra wenkt Weandra die ons te woord staat. ‘Hier hebben wij, bevers, de strijdbijl met de boeren begraven. In Nieuw Beversluis verbouwen we nu meloen, komkommer en munt en leveren het aan de boer voor de ochtendveiling. Voor vers water duwen we de damdeuren open.’
‘Voor jullie moet de meander van Nieuw Beversluis openblijven, hé?’ ‘Zeer zeker,’bevestigt Weandra. Leandra noteert: samen slimin nieuw beversluis (Pro).
Bever Weandra vraagt Scipper om een vracht meloenen, komkommers en verse munt mee te nemen voor de biomarkt in Zichem. Ze laden de speedboot gevaarlijk vol. Leandra trekt een bezorgd gezicht want dat zal onze vaart stroomopwaarts vertragen en het zicht belemmmeren, vreest ze. En, inderdaad, met zo’n halve groentenmarkt aan boord mist Scipper de Bocht van de Scherpe Heuvel. ‘Terugkeren onmiddellijk, we hebben geen tijd te verliezen, het is al na middernacht, roept Leandra. Scipper legt aan tegen het ponton van de Mariameander in het bedevaartsoord onder de eik van Maria waar pater Vandenheuvel ligt te slapen.
Leandra schudt de pater wakker. Pater Vandenheuvel sprenkelt wijwater en wrijft hiermee de slaap uit zijn ogen. Als hij Leandra ziet sprenkelt hij nog kwistiger in het rond want zo’n mooie verschijning als Leandra met haar hoge lieslaarzen en haar zwart-wit nauwzittend waterafstotend pak, is er hier niet meer verschenen sinds Maria van Onder de Eik van Scherpenheuvel, denkt hij. ‘Sorry queen Leandra, hoe kan ik u ter willle zijn?’ vraagt de pater. ‘Antwoord op mijn vraag, zegt Leandra kortaf, want zij vreest dat pater Vandenheuvel haar de basiliek in wil tronen, ‘pro of contra het openen van de basiliekmeander, pater?’ ‘Hoe meer zielen hoe meer vreugd. antwoordt pater Vandenheuvel. Scipper noteert: Wijwater, pater, veel getater (Geen pro, geen contra).
Overladen met watermeloenen, komkommers en bosjes munt, kwakkelt onze speedboot verder en naderen we de Bocht van Zichem. Daar ligt Meander Klaas Ernest Alexander. ‘Klaas Ernest Alexander was de populaire heimatschrijver van Zicht en hij kwam bij tijd en wijle de rust zoeken in deze meander’, zo vertelt Klaas Alexander junior aan Opa Bos en mij. Ondertussen laden Leandra en Scipper de watermeloenen, komkommers en munt over in de tien kruiwagens van Klaas Alexander junior voor de biomarkt morgenvroeg. ‘Wij willen de oude meander zo houden, rustiek. Geen gedoe met bevers of ander waterwild, geen boerenijsjes zoals rond het klooster van Averbode, idyllisch moet het zijn en blijven, zoals in de boeken van grootvader’ zegt Alexander junior beslist. Leandra noteert: Wat oud is, goed is (Contra).
‘Scipper, kom op, het wordt al daglicht, hanen beginnen te kraaien en we hebben nog één bocht en één meander te gaan’. Scipper, die verlost is van het gewicht van een halve groentemarkt, trekt op met zijn speedboot op naar de stad Diets.
‘Open u, Meander van Diets!’. Open u, Meander van Diets!’roept Leandra opnieuw. Er gebeurt niets. Helemaal niets: geen meanderpoortopendoeners hier. Het stadje slaapt vredig.
Scipper zet de motor af en we peddelen met onze speedboot verder tot diep in de stad. Een vroege vogel staat op de kaai. ‘Wij zoeken de Meander van Diets’, zegt Leandra, maar we vinden hem niet. Kan u ons helpen, beste man?’ Jazeker, mevrouwtje, ik ken u van televisie, u bent toch Leandra, de meander-Queen en uw man is Sander, de meander-King.’ Ja, vroege vogel, ik wil best met u over koetjes en kalfjes praten, maar wij hebben een opdracht van Brussel. Ons rapport moet af zijn tegen 9 u. vanmorgen. De baas van ‘Meander, Open U!’ in Brussel wil weten of u de meander van Diets open of gesloten wil.’
‘Maar mevrouwtje toch, gij zijt niet van de streek zeker? Uwe boot ligt óp de meander en gij staat met uw lieslaarzen, bij wijze van spreken, tot aan uw schone liezen in de meander! Wij van Diets hebben zelf, waar ooit de rivier was, onze meander opengelegd, met de blote hand opengelegd en zelf gegraven tot hier aan de kaai en dan weer verder de stad uit. Onze meander loopt nu door de stad’, zegt de man fier. Kom, schrijf uw rapport hier op mijn caféterras op de kaai. Ik zorg voor koffie en croissants.’
Scipper en Leandra noteren: ‘Dietse stadsmeander is Open!’
Scipper neemt zijn smartphone en belt Brussel. ‘Beste baas ‘Meander, Open U’, ons rapport komt er aan. Onze getuigen Opa Bos en Jozef zullen ons rapport mee ondertekenen.’
Sterke koffie houdt ons wakker en maakt ons wakker.
_____________________________________________
Dit is wat Scipper aan Brussel rapporteert:
Rapport aan de hoogste baas van ‘Meander Open U’ in Brussel.
Het rapport is opgesteld door Scipper, meander- Queen Leandra en is mee ondertekend door getuigen Opa Bos en J.Z. Datum: nacht van vrijdag op zaterdag 27.07.2018 bij volledige maansverduistering
NR
Bochtnaam
Meandernaam
Contactpersoon
Advies per meander
Pro / Contra Onbeslist
1
Bocht van Wercht
Meander King
Sander & Leandra
Disneyland
Pro
2
Bocht van Bethekom
Meander Meanderthaler
Moeder Queen Meandra
‘Wat eens was, komt nooit terug’
Contra
3
Bocht van Hel
Hellemeander
Grootste lawaaimaker
‘Na een heldere dag, komt de nacht in hel, het is ons lot’
Pro
4
Bocht van Schot
Meander Schot
Nachtburgemeester
‘Wat goed is voor de beurs; stelt nooit teleurs, om de poen is het te doen‘
Contra
5
Bocht van Langdorp
Boerenmeander
Boer met tractor
‘Meander toe, opvullen die put’
Contra
6
Bocht van Ril
Nieuw Beversluis
Bever Weandra
‘Samen slim in nieuw beversluis’
Pro
7
Bocht van de Scherpe Heuvel
Maria Meander
Pater Vandenheuvel
‘Wijwater, pater, veel getater’
Neutraal
8
Bocht van Zichem
Meander Klaas Ernest Alexander
Klaas Alexander junior
‘Wat oud is, goed is’
Pro
9
Bocht van Diets
Stadsmeander
Vroege vogel
‘Dietse stadsmeander is al open!’
Pro
Advies van Scipper, meander- Queen Leandra, Opa Bos en J.Z. aan de hoogste baas van ‘Meander Open U’ te Brussel: ‘ Wat eens was, komt ooit terug’
‘Nacht van de Uil. Doe mee!’ tweette de burgemeester naar Uil Ulla.
Hier zou het verhaal kunnen eindigen. Of ook gewoon verder kabbelen vertellend over hoeveel uilen de spotters die nacht geteld hadden of over hoe een spotter in het donker in de beek gesukkeld was of…
Maar de ‘Nacht van de Uil’ verliep helemaal anders. Luister maar.
Uil Ullebak, de zoon van uil Ulla, had ook zo’n bericht van de burgemeester gekregen. ‘Nacht van de Uil? Daar doe ik niet aan mee!’ denkt hij. Ullebak doet graag moeilijk. Dat weet iedereen en jullie weten dat ook.
ULLEBAK
Ullebak zweeft uit zijn boom. Hij landt op de schouder van Flo, kleinzoon van Opa Bos, en zegt: ‘Niet één spotter zal mij vannacht spotten of tellen, ik verstop me vannacht en ik doe overdag moeilijk.’ Flo kijkt verbaasd op: ‘beste Ullebak, dat is een gedurfd plan! Als dat maar goed afloopt.’ Ullebak zweeft al weg en heeft Flo niet eens meer gehoord.
Terwijl Ullebak rondjes maakt boven het bos, kijken nu ook de buizerd, de reiger, de vinken, de mezen en natuurlijk ook de mussen verbaasd op. ‘Een nachtuil die overdag rondvliegt? Het is Ullebak? Nee toch!’
Ullebak heeft zijn plannetje al klaar en herleest luidop wat hij op een blaadje genoteerd heeft:
Moeilijkdoenerij # 1: Ik vlieg het rusthuis binnen en laat de 100-jarige schrikken.
Moeilijkdoenerij # 2: Ik schud de vleermuizen wakker.
Moeilijkdoenerij # 3: Ik zwem bloot in De Plas
Ullebak denkt na over de mate van moeilijkdoenerij van elk van de 3 moeilijkdoenerijen en voegt er nog een vierde aan toe :
Moeilijkdoenerij # 4: Ik roep ‘stomme uil’ naar de burgemeester omdat hij die stomme Nacht van de Uil organiseert.
Terwijl Ullebak over de Machtige Rivier zweeft en nog twijfelt welke moeilijkdoenerij hij eerst zou aanpakken, ziet hij Reiger Klep staan vissen aan de Machtige Rivier. ‘Ik ben op weg naar mijn eerste moeilijkdoenerij en heb nog even tijd. Kan ik even meevissen?‘ Reiger Klep is er niet gerust op want dit kan een moeilijkdoenerijstreek opleveren. Maar Klep stemt toch in. ‘Aande beek heb ik aan mijn lange bek genoeg om te vissen, maar hier in de Machtige Rivier breng ik altijd een hengel mee. Gebruik deze!’ en Klep geeft de hengelstok door aan Ullebak.
Wat dan gebeurt is nauwelijks te geloven. De rode slanke dobber van zijn hengel dobbert rustig op de stroming, wipt dan even op, verdwijnt, wipt terug boven water en blijft daar stil liggen. ‘Opletten nu, zegt Reiger Klep aan Ullebak, die vis heeft honger!’
Uilen zijn natuurlijk lichtgewichten die het gewoon zijn te zweven en zij zijn zeker niet ervaren in het vissen met de hengelstok. Misschien is de vis sterker dan de uil?
Dat blijkt ook. De dobber snokt aan de draad van de hengel; trekt de hengel het water in en sleurt Ullebak mee de Machtige Rivier op. Die vis is een snoek.
Als ik u zou vertellen dat de snoek zo groot is dat hij Ullebak opslokt en meeneemt naar verre wateren, dan zou ik liegen. De snoek is weliswaar een reus van een snoek, maar hij is goedaardig ondanks zijn vreeswekkende tanden. Hij slokt Ullebak niet op; maar knapt de draad van de vislijn door die rond een poot van Ullebak is vast komen te zitten en zet hem vriendelijk neer aan de andere kant van de oever.
‘Ullebak, ik ken u van uw moeilijkdoenerijen. Zand erover, we vergeten dat. Ik breng u naar deze kant van de oever waar er een wonderbaarlijke plek is die je moet leren kennen. De snoek wenkt een luchtige libel. ‘Blauwe Libelle zal u de weg tonen.’zegt hij. ‘Kom mee met mij, jongeman, zo spreekt Blauwe Libelle vriendelijk tot Ullebak, en Ullebak dwarrelt achter haar aan. Zij komen op een bloemrijke plek bij een wilgenbosje aan een oude meander waar honderden oranje bruin zwart gevlekte en licht blauw afgezoomde vlinders doorheen mekaar vlinderen. ‘Oh, dit spektakel is wonderbaarlijk,’ roept Ullebak verrukt uit. Dit zijn Oostelijke Vosvlinders*, een zeldzaamheid in dit land. Vlindertellers zijn al jaren op zoek naar de Oostelijke Vos.’
Ullebak weet wat hem te doen staat. Hij vliegt over de Machtige Rivier terug naar het bos waar hij natuurgids Willig vindt: ‘Mijnheer Willig, mijnheer Willig’, de Oostelijke Vosvlinders zijn terug! Ik heb ze gespot en geteld. Het zijn er 1001, ginder aan de andere oever op de plek bij de wilg.’ Willig is achterdochtig want dit is beslist weer een moeilijkdoenerijstreek van Ullebak. ‘Neen, het is geen moeilijkdoenerij, reageert Ullebak, die de gedachte van Willig leest vóór hij ze uitspreekt. Kom mee!’
Willig trommelt zijn natuurvrienden op en ze trekken er samen op uit om te controleren of Ullebak de waarheid spreekt. ‘Ullebak heeft 1001 Oostelijke Vosvlinders geteld!’ Het gezelschap vreest dat het weer een slechte grap – juist, een moeilijkdoenerij – van Ullebak is. En wat vurig gehoopt, maar niet verwacht werd, geschiedt toch: de Oostelijke Vos is terug. [Luid scanderend] ‘De Oostelijke Vosvlinder is terug!’ [Nog luider] ‘Ullebak heeft de Oostelijke Vosvlinder gespot!!’
Die dag werd Uil Ullebak uitgeroepen tot ‘Uil van de Dag’. De Natuurvrienden eerden hem om zijn durf, ondernemingszin en scherp oog. Zij roemden hem als een uitzonderlijke spotter en snelle teller. Fier legt Willig Ullebak een medaille om de hals waarop staat:
UIL VAN DE DAG
Vinder van de zeldzame Oostelijke Vosvlinder
Is het verhaal ‘Nacht van de Uil ‘ hiermee afgesloten? Werden er die nacht nog uilen geteld, zoals de burgemeester gevraagd had?
Ook dit is bijzonder wat er die nacht gebeurde.
Uil Ulla, de moeder van Ullebak, wou uiteraard meedoen aan de uilentellerij op de ‘Nacht van de Uil’. ‘Geef mij een klembord, zegt ze, ik posteer mij vannacht op een uitkijk, ik tel elke uil die passeert en ik noteer nauwgezet mijn waarnemingen, volgens het reglement ‘1 uil, 1 streepje.’
‘Het spijt me zeer, mevrouw Ulla, zei de burgemeester, maar uilen mogen zelf niet tellen. Zij wórden geteld, begrijpt u, zo staat het in het reglement.’
‘Als ik niet mag tellen, dan doe ik ook niet mee, antwoordt Ulla. En mijn collega’s uilen ook niet!’
‘Hoezo, niet meedoen?‘
‘Gewoon wij vliegen niet!’
‘Hoezo, jullie vliegen niet?‘
‘Gewoon, wij zijn er niet?’’
‘Jullie zijn er niet?!’
Toen gebeurde het dat er op de ‘Nacht van de Uil’ geen uilen in het bos noch in het dorp te spotten vielen. Uil Ulla was met alle uilen voor één nachtje vertrokken. Niet één uil kon er geteld worden.
Of toch één, een doodvermoeide slapende uil: Ullebak, de ‘Uil van de Dag’!
Flo, kleinzoon van Opa Bos, en uil Ullebak, zoon van uil Ulla, zitten samen op een bank in het bos. Die dag wou uil Ullebak weer moeilijk doen. Maar dat is moeilijk als je ook dezelfde dag jarig bent en één jaar oud wordt. Want als je moeilijk doet op de dag van je verjaardag krijg je misschien geen gelukwens of geen cadeau.
Ullebak
Ullebak bedacht dat hij vandaag alleen antwoorden zou geven op vragen die niemand hem stelt.
Flo: ‘Is er iemand jarig vandaag?’
Ullebak: ‘Ik antwoord vandaag alleen op vragen die niemand mij stelt. Precies, dat is wat ik vandaag doe.’
Flo: ‘Aha, interessant.’
Ullebak: ‘Ik geef dus geen antwoord aan jou want jij hebt mij een vraag gesteld.’
Flo: ‘Vergeet het dan, ik heb jou niet gevraagd of er iemand jarig is vandaag.’
Ullebak: ‘Dat is prima. Op vragen antwoord ik toch niet. Ik antwoord alleen op vragen die niet gesteld zijn.‘
Ullebak denkt na. Flo denkt ook diep na want zo’n gesprek is moeilijk. Ullebak doet zéér moeilijk vandaag.
Flo: ‘Is het jouw verjaardag vandaag?’
Ullebak: ‘Daar antwoord ik niet op.’
Flo: ‘Mag ik jou een kus geven voor jouw verjaardag?’
Ullebak: ‘Daar antwoord ik niet op.’
Flo: ‘Als ik jarig was zou ik wel een kus willen, toch?
Ullebak: ‘Daar antwoord ik niet op.’
Flo: ‘En als ik een cadeau zou meebrengen, zou je dan blij zijn?’
Ullebak: ‘Daar antwoord ik niet op.’
Flo: ‘En als ik geen cadeau zou meebrengen, zou je dan kwaad op me zijn?’
Ullebak: ‘Ik geef alleen antwoorden op vragen die niet gesteld worden.’
Ullebak doet niet alleen vervelend vandaag, denkt Flo, hij is gek geworden.
Na enige tijd, zegt Flo:
Flo: ‘Waarom geef je geen antwoord?‘
Ullebak: ‘Vandaag kan dat niet.‘
Flo: ‘Zie je wel, jij antwoordt op mijn vraag.’
Ullebak: ‘Morgen geef ik misschien een antwoord als ik niet moeilijk doe; maar vandaag kan dat niet.’
Flo: ‘ Zie je wel, jij antwoordt opnieuw op mijn vraag.’
Ullebak: ‘Is dat zo? ‘
Flo: ‘Welke vraag heb ik jou gesteld?’
Ullebak: ‘Daar geef ik geen antwoord op.’
Flo wordt een beetje kwaad, schuifelt op de bank, wil opstaan en weggaan.
Ullebak denkt dat hij vandaag toch té moeilijk aan het doen is. Op je eigen verjaardag moeilijk doen is niet gepast.
Dan bedenkt Ullebak dat hij niet moeilijk doet als hij zelf het antwoord geeft op een vraag die niet gesteld wordt.
Plots zegt Ullebak: ‘Het antwoord is 1!’
Flo: ‘ Aha!’
Ullebak: ‘Word ik vandaag 1 jaar oud?’
Flo: ‘ Ola!’
Ullebak: ‘Als er iemand mij een cadeau zou geven, zou ik dan blij zijn?’
Flo lacht nu: ‘Daar kan ik vandaag niet op antwoorden.’