Telkens als Mie en haar Oma Sjam wandelen voorbij de tuin met de hoge betonnen muur en de overhangende donkere sparren horen ze iemand fluisteren:
‘Hoe klinkt het zwemmen van een vis in het water?
Hoe klinkt het zweven van de uil in de nacht?’
Dan kijken ze door de spijlen van de ijzeren poort en luisteren opnieuw, nu aandachtiger, maar de vragen blijven dezelfde:
‘Hoe klinkt het zwemmen van een vis in het water?
Hoe klinkt het zweven van de uil in de nacht?’
Mie en Oma Sjam openen de zware ijzeren poort en lopen door de dreef met de donkere sparren de schaduw in naar het beeld aan het einde van het wandelpad. Daar zit Boeddha in lotushouding, handen losjes voor zijn schoot, innemend, ogen dicht, in gedachten verzonken. Mie en Oma Sjam komen dichterbij. Boeddha fluistert:
‘Kom binnen; ga weg!’
‘Beste Boeddha, wilt U dat we binnenkomen of dat we weggaan?’ ‘U mag kiezen, zegt Boeddha, rustig glimlachend. Ik neem het u niet kwalijk als u ervoor zou kiezen om te blijven of terug te gaan. U bent welkom te doen wat U het beste lijkt.’
‘Pardon, Boeddha, mogen we U iets vragen? Telkens we hier langs wandelen, horen wij U dezelfde vragen stellen. Krijgt U dan geen antwoorden?’
‘Kunnen wij U helpen antwoorden te krijgen?’ vraagt Mie. Oma Sjam zwijgt als Mie die vraag stelt want zij weet dat die antwoorden moeilijk te vinden zijn.
‘Wandelt U met ons verder mee, Boeddha, zegt Mie, misschien vinden we wel antwoorden.’
Boeddha komt recht, moeizaam van het vele zitten in lotushouding op zijn stenen sokkel. Oma Sjam geeft hem een arm en samen lopen ze het wandelpad op, de donkere sparrendreef en de ijzeren poort uit. Weg van de hoge ommuurde tuin.
Aan de Machtige Rivier komen ze de visser tegen die net een visje binnenhaalt met zijn hengel.
‘Beste man, hoe klinkt het zwemmen van de vis in het water?’
’Wat een stomme vraag, antwoordt de visser brutaal, ik vis, ik rust hier, ik heb plezier van de rust en het water. En het vissen doet me deugd. Hoe de vis klinkt in het water? Misschien is de vis doof of is het water doof. Of dooft het water de stem van de vis.’
Aan de bosrand zien ze Uil Ulla die op een tak uitrust van de nacht. ‘Zij is het juiste schepsel om Uw vraag te beantwoorden,’ zegt Mie aan Boeddha.
‘Mevrouw Ulla, hoe klinkt het zweven van de uil in de nacht?’
‘Hoe kan ik dát nu weten, antwoordt Ulla een beetje geërgerd door zo’n domme vraag, ik hoor mezelf niet vliegen! Als het avond wordt, vlieg ik uit, stijg, daal, zwerf, kortom ik vlieg en zweef als een lieve lust in de avond als de lucht dik is en in de vroegste uren als de lucht dun is.’
Weg van het bos passeren ze langs de tuin van Wied en Mulch. Wied en Mulch zijn aan het uitrusten onder de okkernotenboom tussen de Machtige Rivier en de vistrap. ‘Hallo, dames en heer, hoe loopt het?’ roepen ze naar de wandelaars en verbazen ze zich over Boeddha die aan de arm loopt van oma Sjam.
Dan zegt Mie: ‘Boeddha, stel eens een andere vraag, bijvoorbeeld: hoe klinkt de groene aarde?’
‘Ik vind dat een interessante vraag, antwoordt Boeddha. Deze twee heren Wied en Mulch leven van de groene aarde. Wellicht kennen zij het antwoord.’ Schuchter stelt Boeddha hen de vraag: hoe klinkt de groene aarde?
Wied en Mulch begrijpen de vraag verkeerd en meenden “Wat drinkt de groene aarde?” gehoord te hebben. Zij antwoorden enthousiast. ‘Boontjes, venkel, prei, rode biet, radijzen, savooi, broccoli, bloemkool, andijvie, het ellendige varkensgras, de slingerende hagewind en de spichtige paardenstaart, alles groeit, alles bloeit áls er water is. Zonder water, géén leven, dat weet toch ieder klein kind! Volgende vraag,’ lachen Wied en Mulch.
Boeddha is beschaamd, durft geen vraag meer te stellen. Toch geven Mie en Oma Sjam niet op. Zij wandelen verder het dorp in. Telkens opnieuw krijgen zij verrassende antwoorden op hun vraag hoe klinkt het …?
Buurvrouwen Rosaly en Chantilly: ‘kinderen gaan voor alles; wanneer ze wenen troosten we ze!’
Bakker Brodsky: ‘als de wekker ’s morgens om vier uur rinkelt, moet ik mijn koffer uit!’
De burgemeester: ‘klinkt het niet dan botst het; politiek is een hard beroep.‘
Mister Barnes van het rockfestival: ‘sterren komen, sterren gaan, alleen Elvis blijft bestaan.’
In het dorp willen Mie, Oma Sjam en Boeddha eindelijk uitrusten. Ze komen bij de kerk; de kerkpoort is dicht. ‘Laten we binnengaan’, zegt Boeddha. Ze duwen de zware houten deur met ijzeren hengsels open. En stappen de schaduw in langs de zijbeuk en de koude hoge muren. Dan horen ze iemand bidden:
‘Hoe klinkt het zwemmen van een vis in het water?
‘Hoe klinkt het zweven van de uil in de nacht?’
Nu aarzelen Mie, Oma Sjam en Boeddha om verder de kerk in te gaan. Ze staan stilletjes te luisteren naar dezelfde vragen die Boeddha zich elke dag stelt in zijn tuin op zijn sokkel. Ze willen de man die bidt niet storen. En ze keren terug op hun stappen in de schaduw langs de zijbeuk, en langs de zware houten poort met ijzeren hengsels het kerkportaal uit, het zonlicht in.
Boeddha keert terug naar zijn tuin met de hoge betonnen muren en de overhangende donkere sparren en zet zich op zijn betonnen sokkel.
Als Mie en Oma Sjam later voorbij zijn tuin komen, zien ze Boeddha rondjes wandelen, de poort staat open, de sparren zijn geveld en Boeddha zingt:
‘Hoe licht toch zweeft en waait de uil door de nacht
Hoe fris zwemt en speelt de vis in het water’
‘Komt U binnen Mie en mevrouw Sjam, wat drinken jullie?‘
De meander-King klopt heftig gesticulerend aan op de deur van ons huisje.
Damien Hirst, Treasures from the Wreck of the Unbelievable (2017)
Moeraspoelslakken hangen in zijn baard; scharen van ellendige wolhandkrabben bengelen aan zijn broeksriem. Half mosmens.
Het is 27 juli 2018, de nacht dat de maan volledig verduistert.
‘Instappen, alle twee’ zegt de meanderking. Wij, Opa Bos en ik, hebben geen keuze. De meander-King roept ‘Scipper, volle kracht, vooruit tot aan de ‘Bocht van Wercht’ en daar links afslaan.’ Met een rivierspeedboot scheren we stroomopwaarts over de Machtige Rivier. Ondertussen stelt de meander-King zich voor: ‘ik ben Sander, de Meanderkoning en dit is, verwijzend naar de man aan het roer, Scipper. Scipper is ambtenaar en werkt voor het agentschap Meander, Open U uit Brussel.
Op naar de Bocht van Wercht waar mijn eega en ik wonen!’
In de Bocht van Wercht beveelt Sander, de meander- King, Scipper de boot stil te leggen. ‘Meander, open u’, roept Sander naar twee schaduwen die achter de oever opduiken, het zijn de ‘meanderopendoeners’, bewakers van de meander van de Bocht van Wercht. Zij draaien de oeverdeuren open en laten de speedboot binnen. ‘Ik woon hier in de Kingmeander, zegt Sander, wij verblijven hier …. mijn eega is Leandra , de meander- Queen. Zij staat ons ginds onder de wilg op te wachten.’ Een rijzige figuur met smartphone tussen haar schouder en kin geklemd staat te gesticuleren. Wuift ze naar ons of is ze druk aan het praten in haar telefoon? Beide. We naderen het ponton. Leandra, de meander-Queen, heeft lieslaarzen aan, een zwart-wit nauwsluitend waterafstotend pak, de haren verstopt in een eveneens zwart-witte badmuts. ‘Misschien zullen wij hier niet lang meer wonen’, horen wij haar zeggen in haar telefoon.
Opa Bos en ik zijn nog te onthutst van de verwarrende snelle acties en weten niet wat eerst te zeggen, wat eerst te vragen.
Leandra, de meander-Queen, springt in de speedboot. Sander, de meander-King, springt er uit. Zij wisselen van posities; hij blijft op het land, zij deint al op het water. Ik knijp me in de arm; het is geen droom. Ik hoor Leandra roepen naar de meanderopendoeners ‘Vooruit, open de meanderoeverpoort.’ De boot vaart behoedzaam langs de hoge poort de Machtige Rivier op. ‘Scipper, volle kracht, vooruit tot aan de Bocht van Bethekom, en daar rechts afslaan.’
Ondertussen doet Leandra haar verhaal: ‘De baas inBrussel overweegt de oude meanders op de Machtige Rivier terug open maken, plezier en vertier, kano, picknick, kunstornamenten, vogelwatchers, kijkhutten en rustzones om bij te tanken. Vannacht moeten Scipper en ik elk van de oude meanders bezoeken. Wij raadplegen hun bewoners over wat er Brussel te doen staat: pro of contra het openen van de oude meanders. Scipper en ik maken het rapport op dat morgenvroeg op het bureau van de baas in Brussel moet liggen.
Jullie, Opa Bos en jij, zijn onze getuigen!’
Leandra is al weer aan het telefoneren als de speedboot vertraagt aan de Bocht van Bethekom. Leandra, roept ‘Meanderthaler, open u’. Twee schaduwen steken hun koppen boven de graswand uit. Het zijn stoere meanderthaleropendoeners die met krachtige bewegingen de oeverpoort van de meander openzwaaien. ‘Meanderthaler?’ durf ik te vragen. ‘Ja, deze plek heet ‘Meander Meanderthaler’ omdat hij de oudste meander is van allen, ooit in een ver verleden opengereten door wassend water in de ijzerzandsteen van het Hageland. Wie hier woont draagt de geschiedenis, – soms een last , soms een lust – met zich mee. Het is het rusthuis onder de meanders. Mag ik u voorstellen aan … Moeder-Queen Meandra. Meandra begroet ons in een rolstoel op haar ponton. ‘Hoe denkt u over de plannen van Meander, Open U uit Brussel, moedertje?’ vraagt Leandra. ‘Wat eens was, komt nooit terug’ spreekt Meandra. ‘Dat zijn wijze woorden, moedertje, ik noteer in mijn rapport: Contra.’
De maan verduistert totaal als we de Bocht van Bethekom uitdraaien.
‘Nu terug naar de Bocht van Hellicht , Scipper!’ ‘Hel’,de naam kan niet beter gekozen zijn, Hellemeander. Het lawaai is hels. Leandra deelt oorbeschermers uit aan Scipper en ons. ‘Ik moet hun mening kennen, zegt Leandra, zij zwijgen nooit maar zeggen weinig en toch wil ik weten hoe zij denken over de plannen.’ Brulkikkers met honderden in getal kwaken en brullen; kouwen en kraaien, ook met honderden, krassen en kra-kraken nog scherper.
‘Wij zijn gestraft; ze moeten ons niet in het dorp. Wij houden Chantilly en Rosaly wakker en de burgemeester verbant ons ’s avonds naar Meander Hel. Het is ons lot’, schreeuwt de grootste lawaaimaker ons toe. ‘De plannen van Brussel? Hoe we daarover denken? ‘Na een heldere dag, komt de nacht in hel, het is ons lot, kraait de lawaaimaker mysterieus. ‘Dat zijn donkere woorden, ik noteer ze in mijn rapport: Pro.’
De maan begint terug op de lichten als we Hel verlaten. De nachtelijke tocht gaat verder naar de derde meander in de Bocht van Schot. ‘We hebben nog een lange tocht voor de boeg’, zegt Leandra en ze maant Scipper aan tot spoed. Aan Meander Schot lag ooit een kade. Hier woonden vissers, kasseistampers,steenkappers, ijzerzandsteenvreters, molenaars en bierbrouwers; wat veel drukte was voor zo’n klein haventje. De nachtburgemeester en eigenaar van café “De Zwaan van Aarschot” staat ons op te wachten. Leandra pakt hem vriendelijk bij de arm en ze vraagt ‘Moeten de meanders terug open nachtburgemeester?’ ‘Wat goed is voor de beurs; stelt nooit teleurs,om de poen is het te doen‘ antwoordt de nachtburgemeester – cafébaas, die natuurlijk denkt aan de centen en de inkomsten voor de stad. ‘Tol op kano’s en een vergoeding per afgelegde kanokilometer zou ons ook kunnen bekoren’. Zo noteer ik het in mijn rapport: Pro.
‘Scipper, kom op, we hebben nog vijf meanders te gaan.’
We verlaten de meander van Schot en stuwen op naar de Boerenmeander in de Bocht van Langdorp. De poort blijft dicht. Geen boerenmeanderpoortopendoeners hier. ‘Hallo is daar iemand’ roept Leandra, boerenmeander open u!’ Een tractor op reuzebanden en met felle zoeklichten komt als een helse waakhond de oever overgerold. De boer roept woedend: ‘Hier geen bevers! Als we de Boerenmeander terug zouden openmaken, stroomt er vers water binnen en dan komen de bevers hier hun kunstjes vertonen. Meander, open u? Meander toe, opvullen die put! Hoepel op, queen Leandra, en schrijf het op in uw rapport: Contra.’
‘Ophoepelen dan maar’ maant Leandra Scipper aan en snel naderen ze de Bocht van Ril. Daar ligt Meander Nieuw Beversluis. De meanderdam van puntige staken gaat krakend open; de beverdamopendoeners kennen hun vak. Leandra wenkt Weandra die ons te woord staat. ‘Hier hebben wij, bevers, de strijdbijl met de boeren begraven. In Nieuw Beversluis verbouwen we nu meloen, komkommer en munt en leveren het aan de boer voor de ochtendveiling. Voor vers water duwen we de damdeuren open.’
‘Voor jullie moet de meander van Nieuw Beversluis openblijven, hé?’ ‘Zeer zeker,’bevestigt Weandra. Leandra noteert: samen slimin nieuw beversluis (Pro).
Bever Weandra vraagt Scipper om een vracht meloenen, komkommers en verse munt mee te nemen voor de biomarkt in Zichem. Ze laden de speedboot gevaarlijk vol. Leandra trekt een bezorgd gezicht want dat zal onze vaart stroomopwaarts vertragen en het zicht belemmmeren, vreest ze. En, inderdaad, met zo’n halve groentenmarkt aan boord mist Scipper de Bocht van de Scherpe Heuvel. ‘Terugkeren onmiddellijk, we hebben geen tijd te verliezen, het is al na middernacht, roept Leandra. Scipper legt aan tegen het ponton van de Mariameander in het bedevaartsoord onder de eik van Maria waar pater Vandenheuvel ligt te slapen.
Leandra schudt de pater wakker. Pater Vandenheuvel sprenkelt wijwater en wrijft hiermee de slaap uit zijn ogen. Als hij Leandra ziet sprenkelt hij nog kwistiger in het rond want zo’n mooie verschijning als Leandra met haar hoge lieslaarzen en haar zwart-wit nauwzittend waterafstotend pak, is er hier niet meer verschenen sinds Maria van Onder de Eik van Scherpenheuvel, denkt hij. ‘Sorry queen Leandra, hoe kan ik u ter willle zijn?’ vraagt de pater. ‘Antwoord op mijn vraag, zegt Leandra kortaf, want zij vreest dat pater Vandenheuvel haar de basiliek in wil tronen, ‘pro of contra het openen van de basiliekmeander, pater?’ ‘Hoe meer zielen hoe meer vreugd. antwoordt pater Vandenheuvel. Scipper noteert: Wijwater, pater, veel getater (Geen pro, geen contra).
Overladen met watermeloenen, komkommers en bosjes munt, kwakkelt onze speedboot verder en naderen we de Bocht van Zichem. Daar ligt Meander Klaas Ernest Alexander. ‘Klaas Ernest Alexander was de populaire heimatschrijver van Zicht en hij kwam bij tijd en wijle de rust zoeken in deze meander’, zo vertelt Klaas Alexander junior aan Opa Bos en mij. Ondertussen laden Leandra en Scipper de watermeloenen, komkommers en munt over in de tien kruiwagens van Klaas Alexander junior voor de biomarkt morgenvroeg. ‘Wij willen de oude meander zo houden, rustiek. Geen gedoe met bevers of ander waterwild, geen boerenijsjes zoals rond het klooster van Averbode, idyllisch moet het zijn en blijven, zoals in de boeken van grootvader’ zegt Alexander junior beslist. Leandra noteert: Wat oud is, goed is (Contra).
‘Scipper, kom op, het wordt al daglicht, hanen beginnen te kraaien en we hebben nog één bocht en één meander te gaan’. Scipper, die verlost is van het gewicht van een halve groentemarkt, trekt op met zijn speedboot op naar de stad Diets.
‘Open u, Meander van Diets!’. Open u, Meander van Diets!’roept Leandra opnieuw. Er gebeurt niets. Helemaal niets: geen meanderpoortopendoeners hier. Het stadje slaapt vredig.
Scipper zet de motor af en we peddelen met onze speedboot verder tot diep in de stad. Een vroege vogel staat op de kaai. ‘Wij zoeken de Meander van Diets’, zegt Leandra, maar we vinden hem niet. Kan u ons helpen, beste man?’ Jazeker, mevrouwtje, ik ken u van televisie, u bent toch Leandra, de meander-Queen en uw man is Sander, de meander-King.’ Ja, vroege vogel, ik wil best met u over koetjes en kalfjes praten, maar wij hebben een opdracht van Brussel. Ons rapport moet af zijn tegen 9 u. vanmorgen. De baas van ‘Meander, Open U!’ in Brussel wil weten of u de meander van Diets open of gesloten wil.’
‘Maar mevrouwtje toch, gij zijt niet van de streek zeker? Uwe boot ligt óp de meander en gij staat met uw lieslaarzen, bij wijze van spreken, tot aan uw schone liezen in de meander! Wij van Diets hebben zelf, waar ooit de rivier was, onze meander opengelegd, met de blote hand opengelegd en zelf gegraven tot hier aan de kaai en dan weer verder de stad uit. Onze meander loopt nu door de stad’, zegt de man fier. Kom, schrijf uw rapport hier op mijn caféterras op de kaai. Ik zorg voor koffie en croissants.’
Scipper en Leandra noteren: ‘Dietse stadsmeander is Open!’
Scipper neemt zijn smartphone en belt Brussel. ‘Beste baas ‘Meander, Open U’, ons rapport komt er aan. Onze getuigen Opa Bos en Jozef zullen ons rapport mee ondertekenen.’
Sterke koffie houdt ons wakker en maakt ons wakker.
_____________________________________________
Dit is wat Scipper aan Brussel rapporteert:
Rapport aan de hoogste baas van ‘Meander Open U’ in Brussel.
Het rapport is opgesteld door Scipper, meander- Queen Leandra en is mee ondertekend door getuigen Opa Bos en J.Z. Datum: nacht van vrijdag op zaterdag 27.07.2018 bij volledige maansverduistering
NR
Bochtnaam
Meandernaam
Contactpersoon
Advies per meander
Pro / Contra Onbeslist
1
Bocht van Wercht
Meander King
Sander & Leandra
Disneyland
Pro
2
Bocht van Bethekom
Meander Meanderthaler
Moeder Queen Meandra
‘Wat eens was, komt nooit terug’
Contra
3
Bocht van Hel
Hellemeander
Grootste lawaaimaker
‘Na een heldere dag, komt de nacht in hel, het is ons lot’
Pro
4
Bocht van Schot
Meander Schot
Nachtburgemeester
‘Wat goed is voor de beurs; stelt nooit teleurs, om de poen is het te doen‘
Contra
5
Bocht van Langdorp
Boerenmeander
Boer met tractor
‘Meander toe, opvullen die put’
Contra
6
Bocht van Ril
Nieuw Beversluis
Bever Weandra
‘Samen slim in nieuw beversluis’
Pro
7
Bocht van de Scherpe Heuvel
Maria Meander
Pater Vandenheuvel
‘Wijwater, pater, veel getater’
Neutraal
8
Bocht van Zichem
Meander Klaas Ernest Alexander
Klaas Alexander junior
‘Wat oud is, goed is’
Pro
9
Bocht van Diets
Stadsmeander
Vroege vogel
‘Dietse stadsmeander is al open!’
Pro
Advies van Scipper, meander- Queen Leandra, Opa Bos en J.Z. aan de hoogste baas van ‘Meander Open U’ te Brussel: ‘ Wat eens was, komt ooit terug’
‘Nacht van de Uil. Doe mee!’ tweette de burgemeester naar Uil Ulla.
Hier zou het verhaal kunnen eindigen. Of ook gewoon verder kabbelen vertellend over hoeveel uilen de spotters die nacht geteld hadden of over hoe een spotter in het donker in de beek gesukkeld was of…
Maar de ‘Nacht van de Uil’ verliep helemaal anders. Luister maar.
Uil Ullebak, de zoon van uil Ulla, had ook zo’n bericht van de burgemeester gekregen. ‘Nacht van de Uil? Daar doe ik niet aan mee!’ denkt hij. Ullebak doet graag moeilijk. Dat weet iedereen en jullie weten dat ook.
ULLEBAK
Ullebak zweeft uit zijn boom. Hij landt op de schouder van Flo, kleinzoon van Opa Bos, en zegt: ‘Niet één spotter zal mij vannacht spotten of tellen, ik verstop me vannacht en ik doe overdag moeilijk.’ Flo kijkt verbaasd op: ‘beste Ullebak, dat is een gedurfd plan! Als dat maar goed afloopt.’ Ullebak zweeft al weg en heeft Flo niet eens meer gehoord.
Terwijl Ullebak rondjes maakt boven het bos, kijken nu ook de buizerd, de reiger, de vinken, de mezen en natuurlijk ook de mussen verbaasd op. ‘Een nachtuil die overdag rondvliegt? Het is Ullebak? Nee toch!’
Ullebak heeft zijn plannetje al klaar en herleest luidop wat hij op een blaadje genoteerd heeft:
Moeilijkdoenerij # 1: Ik vlieg het rusthuis binnen en laat de 100-jarige schrikken.
Moeilijkdoenerij # 2: Ik schud de vleermuizen wakker.
Moeilijkdoenerij # 3: Ik zwem bloot in De Plas
Ullebak denkt na over de mate van moeilijkdoenerij van elk van de 3 moeilijkdoenerijen en voegt er nog een vierde aan toe :
Moeilijkdoenerij # 4: Ik roep ‘stomme uil’ naar de burgemeester omdat hij die stomme Nacht van de Uil organiseert.
Terwijl Ullebak over de Machtige Rivier zweeft en nog twijfelt welke moeilijkdoenerij hij eerst zou aanpakken, ziet hij Reiger Klep staan vissen aan de Machtige Rivier. ‘Ik ben op weg naar mijn eerste moeilijkdoenerij en heb nog even tijd. Kan ik even meevissen?‘ Reiger Klep is er niet gerust op want dit kan een moeilijkdoenerijstreek opleveren. Maar Klep stemt toch in. ‘Aande beek heb ik aan mijn lange bek genoeg om te vissen, maar hier in de Machtige Rivier breng ik altijd een hengel mee. Gebruik deze!’ en Klep geeft de hengelstok door aan Ullebak.
Wat dan gebeurt is nauwelijks te geloven. De rode slanke dobber van zijn hengel dobbert rustig op de stroming, wipt dan even op, verdwijnt, wipt terug boven water en blijft daar stil liggen. ‘Opletten nu, zegt Reiger Klep aan Ullebak, die vis heeft honger!’
Uilen zijn natuurlijk lichtgewichten die het gewoon zijn te zweven en zij zijn zeker niet ervaren in het vissen met de hengelstok. Misschien is de vis sterker dan de uil?
Dat blijkt ook. De dobber snokt aan de draad van de hengel; trekt de hengel het water in en sleurt Ullebak mee de Machtige Rivier op. Die vis is een snoek.
Als ik u zou vertellen dat de snoek zo groot is dat hij Ullebak opslokt en meeneemt naar verre wateren, dan zou ik liegen. De snoek is weliswaar een reus van een snoek, maar hij is goedaardig ondanks zijn vreeswekkende tanden. Hij slokt Ullebak niet op; maar knapt de draad van de vislijn door die rond een poot van Ullebak is vast komen te zitten en zet hem vriendelijk neer aan de andere kant van de oever.
‘Ullebak, ik ken u van uw moeilijkdoenerijen. Zand erover, we vergeten dat. Ik breng u naar deze kant van de oever waar er een wonderbaarlijke plek is die je moet leren kennen. De snoek wenkt een luchtige libel. ‘Blauwe Libelle zal u de weg tonen.’zegt hij. ‘Kom mee met mij, jongeman, zo spreekt Blauwe Libelle vriendelijk tot Ullebak, en Ullebak dwarrelt achter haar aan. Zij komen op een bloemrijke plek bij een wilgenbosje aan een oude meander waar honderden oranje bruin zwart gevlekte en licht blauw afgezoomde vlinders doorheen mekaar vlinderen. ‘Oh, dit spektakel is wonderbaarlijk,’ roept Ullebak verrukt uit. Dit zijn Oostelijke Vosvlinders*, een zeldzaamheid in dit land. Vlindertellers zijn al jaren op zoek naar de Oostelijke Vos.’
Ullebak weet wat hem te doen staat. Hij vliegt over de Machtige Rivier terug naar het bos waar hij natuurgids Willig vindt: ‘Mijnheer Willig, mijnheer Willig’, de Oostelijke Vosvlinders zijn terug! Ik heb ze gespot en geteld. Het zijn er 1001, ginder aan de andere oever op de plek bij de wilg.’ Willig is achterdochtig want dit is beslist weer een moeilijkdoenerijstreek van Ullebak. ‘Neen, het is geen moeilijkdoenerij, reageert Ullebak, die de gedachte van Willig leest vóór hij ze uitspreekt. Kom mee!’
Willig trommelt zijn natuurvrienden op en ze trekken er samen op uit om te controleren of Ullebak de waarheid spreekt. ‘Ullebak heeft 1001 Oostelijke Vosvlinders geteld!’ Het gezelschap vreest dat het weer een slechte grap – juist, een moeilijkdoenerij – van Ullebak is. En wat vurig gehoopt, maar niet verwacht werd, geschiedt toch: de Oostelijke Vos is terug. [Luid scanderend] ‘De Oostelijke Vosvlinder is terug!’ [Nog luider] ‘Ullebak heeft de Oostelijke Vosvlinder gespot!!’
Die dag werd Uil Ullebak uitgeroepen tot ‘Uil van de Dag’. De Natuurvrienden eerden hem om zijn durf, ondernemingszin en scherp oog. Zij roemden hem als een uitzonderlijke spotter en snelle teller. Fier legt Willig Ullebak een medaille om de hals waarop staat:
UIL VAN DE DAG
Vinder van de zeldzame Oostelijke Vosvlinder
Is het verhaal ‘Nacht van de Uil ‘ hiermee afgesloten? Werden er die nacht nog uilen geteld, zoals de burgemeester gevraagd had?
Ook dit is bijzonder wat er die nacht gebeurde.
Uil Ulla, de moeder van Ullebak, wou uiteraard meedoen aan de uilentellerij op de ‘Nacht van de Uil’. ‘Geef mij een klembord, zegt ze, ik posteer mij vannacht op een uitkijk, ik tel elke uil die passeert en ik noteer nauwgezet mijn waarnemingen, volgens het reglement ‘1 uil, 1 streepje.’
‘Het spijt me zeer, mevrouw Ulla, zei de burgemeester, maar uilen mogen zelf niet tellen. Zij wórden geteld, begrijpt u, zo staat het in het reglement.’
‘Als ik niet mag tellen, dan doe ik ook niet mee, antwoordt Ulla. En mijn collega’s uilen ook niet!’
‘Hoezo, niet meedoen?‘
‘Gewoon wij vliegen niet!’
‘Hoezo, jullie vliegen niet?‘
‘Gewoon, wij zijn er niet?’’
‘Jullie zijn er niet?!’
Toen gebeurde het dat er op de ‘Nacht van de Uil’ geen uilen in het bos noch in het dorp te spotten vielen. Uil Ulla was met alle uilen voor één nachtje vertrokken. Niet één uil kon er geteld worden.
Of toch één, een doodvermoeide slapende uil: Ullebak, de ‘Uil van de Dag’!
Flo, kleinzoon van Opa Bos, en uil Ullebak, zoon van uil Ulla, zitten samen op een bank in het bos. Die dag wou uil Ullebak weer moeilijk doen. Maar dat is moeilijk als je ook dezelfde dag jarig bent en één jaar oud wordt. Want als je moeilijk doet op de dag van je verjaardag krijg je misschien geen gelukwens of geen cadeau.
Ullebak
Ullebak bedacht dat hij vandaag alleen antwoorden zou geven op vragen die niemand hem stelt.
Flo: ‘Is er iemand jarig vandaag?’
Ullebak: ‘Ik antwoord vandaag alleen op vragen die niemand mij stelt. Precies, dat is wat ik vandaag doe.’
Flo: ‘Aha, interessant.’
Ullebak: ‘Ik geef dus geen antwoord aan jou want jij hebt mij een vraag gesteld.’
Flo: ‘Vergeet het dan, ik heb jou niet gevraagd of er iemand jarig is vandaag.’
Ullebak: ‘Dat is prima. Op vragen antwoord ik toch niet. Ik antwoord alleen op vragen die niet gesteld zijn.‘
Ullebak denkt na. Flo denkt ook diep na want zo’n gesprek is moeilijk. Ullebak doet zéér moeilijk vandaag.
Flo: ‘Is het jouw verjaardag vandaag?’
Ullebak: ‘Daar antwoord ik niet op.’
Flo: ‘Mag ik jou een kus geven voor jouw verjaardag?’
Ullebak: ‘Daar antwoord ik niet op.’
Flo: ‘Als ik jarig was zou ik wel een kus willen, toch?
Ullebak: ‘Daar antwoord ik niet op.’
Flo: ‘En als ik een cadeau zou meebrengen, zou je dan blij zijn?’
Ullebak: ‘Daar antwoord ik niet op.’
Flo: ‘En als ik geen cadeau zou meebrengen, zou je dan kwaad op me zijn?’
Ullebak: ‘Ik geef alleen antwoorden op vragen die niet gesteld worden.’
Ullebak doet niet alleen vervelend vandaag, denkt Flo, hij is gek geworden.
Na enige tijd, zegt Flo:
Flo: ‘Waarom geef je geen antwoord?‘
Ullebak: ‘Vandaag kan dat niet.‘
Flo: ‘Zie je wel, jij antwoordt op mijn vraag.’
Ullebak: ‘Morgen geef ik misschien een antwoord als ik niet moeilijk doe; maar vandaag kan dat niet.’
Flo: ‘ Zie je wel, jij antwoordt opnieuw op mijn vraag.’
Ullebak: ‘Is dat zo? ‘
Flo: ‘Welke vraag heb ik jou gesteld?’
Ullebak: ‘Daar geef ik geen antwoord op.’
Flo wordt een beetje kwaad, schuifelt op de bank, wil opstaan en weggaan.
Ullebak denkt dat hij vandaag toch té moeilijk aan het doen is. Op je eigen verjaardag moeilijk doen is niet gepast.
Dan bedenkt Ullebak dat hij niet moeilijk doet als hij zelf het antwoord geeft op een vraag die niet gesteld wordt.
Plots zegt Ullebak: ‘Het antwoord is 1!’
Flo: ‘ Aha!’
Ullebak: ‘Word ik vandaag 1 jaar oud?’
Flo: ‘ Ola!’
Ullebak: ‘Als er iemand mij een cadeau zou geven, zou ik dan blij zijn?’
Flo lacht nu: ‘Daar kan ik vandaag niet op antwoorden.’
Dixie en Oma Sjam fietsen, in gedachten verzonken, naast elkaar naar de Minnebeek, het zijriviertje van de Machtige Rivier. Het is pas hun tweede fietstochtje samen.
Dixie, kunstenaar, altijd een handige harry geweest, droomt ervan een toneelstuk te regisseren en decors te bouwen. Zij, Oma Sjam, is het zonnetje dat eens in een jaar extra straalt op het podium van de lokale toneelgroep. Oma Sjam droomt van een glansgastrol in de stadsschouwburg in Antwerpen. Haar tekst gaat zo:
Oma Sjam: ‘We zijn er bijna … ik zie ginder de Minnebeek al glinsteren bij de bank aan de Machtige Rivier.’
Tegenspeler: ‘Het is nog ver, ik ben moe en ik heb dorst, kunnen we niet naar het café om de hoek, waar het gezellig drinken is?’
Oma Sjam: ‘Niet opgeven, man, het water van de Minnebeek verfrist en sterkt aan. We zijn er bijna … ‘
Tegenspeler: ‘Het is te ver. Ik moet jou laten gaan. Ik zie jou later wel!’
Terwijl ze fietsen langs de Machtige Rivier, raadt Dixie de gedachten van Oma Sjam en ziet hij het groot podium van de stadsschouwburg in Antwerpen voor zich. Hij waant zichzelf regisseur van het Minnebeektoneelstuk. Wijdbeens staat Dixie in de middengang van de grote theaterzaal, haren verward en gebarend naar zijn medewerkers op het podium.
Dixie laat twee fietsen op rollen en twee kano’s aanslepen op het podium. Hij geeft streng aanwijzingen hoe de fietsen vooraan en in het midden op het podium moeten vastgezet worden. Oma Sjam zit op de ene oude blauwe vrouwenfiets en haar tegenspeler op de andere, gele flashy, nieuwe koersfiets, ook op rollen. Felle spots floepen aan en werpen een lichtcircel rond beide fietsen.
De twee kano’s, één aan elke zijkant van het podium, worden met spankoord en katrollen opgehangen.
Dixie en Oma Sjam fietsen verder naar de Minnebeek en ze zien Buizerd Buzz komen aanzweven. Dixie en Oma Sjam, allebei, willen ze dat Buzz meespeelt in hun toneelstuk. Zij wenken de buizerd naar het podium. Buzz is vereerd en klimt op de gele koersfiets naast Oma Sjam op haar vrouwenfiets. Sjam en Buzz beginnen rustig te fietsen en na een tijdje zeggen zij:
Oma Sjam: ‘Ginder glinstert de Minnebeek al bij de bank aan de Machtige Rivier.We zijn er bijna.’
Buizerd Buzz: ‘Dank u Sjam; deze gele koersfiets past perfect bij mij. Jij hebt een goede smaak, koersfietsen zijn echt mijn ding, zo sportief en trendy.’
Oma Sjam: ‘Aan de Minnebeek ginds kunnen we onze fietsen stallen en op de bank verder praten. Het was weer té lang geleden. Nog even dan zijn we er; het is er rustgevend met het minnewater dat de Machtige Rivier in klatert. We zijn er bijna … ‘
Buizerd Buzz: Het is echt niet ver genoeg die Minnebeek. Met deze koersfiets wil ik verder fietsen, veel verder stroomopwaarts doorheen de vallei van de Machtige Rivier. En terugkeren wil ik over machtige heuvels. Haren in de wind. Teveel energie heb ik; ik moet mijn energie kwijt. Bye bye. Ik zie jou later wel!’
Buizerd Buzz verdwijnt van het podium. Oma Sjam blijft teleurgesteld alleen achter.
Dan geeft regisseur Dixie een nieuwe wending aan het toneelstuk. Hij roept ‘NU’ en onmiddellijk komen de actrices Rosaly en Chantilly het podium op in nauwsluitende kanovaarderskledij. Zij nemen plaats elk in één kano. De ene kano is sober donkerbruin en staat links van Oma Sjam. De andere kano is fel geel en staat rechts van de koersfiets waar Buizerd Buzz zoëven op had gezeten. Zachtere spots worden op hen gericht. Dixie wil dat de lichtman stromend rivierwater projecteert onder beide kano’s met de peddelende dames.
Actrices Rosaly en Chantilly zetten rustig hun kanovaarderslied in:
Sprankel water kalm water
Korte zwaai lange draai
Ginder zie ik het minnewater!
Klater water machtig water
Lange draai korte zwaai
Hoe ver nog het minnewater?
Op de oude vrouwenfiets zit Oma Sjam. Op de gele flashy koersfiets zit nog niemand. Rosaly en Chantilly peddelen elk in hun kano, één aan elke kant. De spots staan afgesteld, fel op de twee fietsen, zachter op de twee kano’s.
Wie is er nu aan de beurt om naast Sjam mee te fietsen op de nog lege koersfiets? De Blauwe Libelle is zonder twijfel de beste keuze.
Oma Sjam: ‘Rustgevender dan de Minnebeek vind je nergens! We zijn er bijna.’
Blauwe Libelle: ‘Hoe lief toch, Sjam! Jij hebt een neus voor mooie plekjes. Het is zoeken, maar jij neemt de tijd om de beste plekjes te vinden. Eens zat jij aan de vistrap aan de Machtige Rivier; nu breng jij mij naar de Minnebeek.’
Oma Sjam: ‘ Ja, de Minnebeek is een oase voor waterranonkel, vederkruid en fonteinkruid en overvloedig de lisdodde.’
Blauwe Libelle: ‘Ik zie de bosbeekjuffers al, tientallen. De romboutlibel, de keizerlibel, de glassnijderlibel en de oeverlibel, zij zullen er ook zijn. Ik hoop dat het niet ver meer is, ik kan nauwelijks wachten. Ik rijd alvast vooruit om hen te groeten. Ciao!’
Blauwe Libelle verdwijnt. Oma Sjam blijft mistroostig alleen verder rollen op haar fiets midden op het podium.
Beide kanovaarsters, Rosaly en Chantilly, peddelen verder en zingen hun kanovaardersrefrein:
Sprankel water kalm water
Korte zwaai lange draai
Ginder zie ik het minnewater
Klater water machtig water
Lange draai korte zwaai
Hoe ver nog het minnewater?
Op regie-aanwijzing van Dixie wordt de kano van Rosaly met touwen van de grond opgetrokken (Regieaanwijzing: uit voorzichtigheid niet hoger dan 1 meter), terwijl Rosaly rustig verder peddelt. [Regieaanwijzing: stel dat het optrekken van de kano met touwen te gevaarlijk zou zijn, kan een wandelkano – benen steken doorheen de kano – een goed alternatief zijn.]
Ook zet Dixie beide fietsen dwars op het podium; in de flank zichtbaar voor het publiek.
‘Wie zal onze laatste scène spelen?’ vraagt Oma Sjam aan Dixie. Ze zien bij toeval apotheker Pelicijn voorbij joggen aan de andere oever. ‘Apotheker Pelicijn is de geknipte persoon voor onze slotscène,’ zegt Oma Sjam , zij weet als geen ander hoe het minnespel te spelen.’ Dat vindt Dixie een uitstekend idee.
Pelicijn komt het podium op in witte apothekersoutfit:
Oma Sjam: ‘Wat een fauna en wat een flora daar aan de Minnebeek, het water is er helder en gezonder dan Spawater! Het is beter dan medicijn. Het heelt de ziel en ook het lijf. We zijn er bijna.’
Apotheker Pelicijn: Mevrouw Sjam, weet u dat dit water dient voor minnerecepten?‘
Oma Sjam: ‘ Neen, welke minnerecepten dan? Kan ik zo’n recept krijgen? Kan jij zo’n medicijn maken? Ik verlang er naar.‘
Apotheker Pelicijn: Iedereen kan de weg naar de Minnebeek vinden. Zodra we er aankomen zal ik mijn bokaal vullen met water van de Minnebeek. Ik schenk het medicijn voor u uit, zodra ik aan de Minnebeek kom.‘
Ook de tweede kano, de kano van Chantilly, wordt nu met touwen van de podiumvloer opgetrokken (maximum 1 meter hoog). Chantilly peddelt in het hetzelfde ritme als Rosaly in de andere kano.
De wind wakkert aan. De stroming onder de kano’s versnelt. De beide kano’s bewegen steeds feller. Op de zijwanden van het podium worden nu twee fietsers geprojecteerd die langs de Machtige Rivier trappen tegen de wind, gebogen over hun stuur. Donkere wolken pakken samen boven de Machtige Rivier en drijven snel af naar de Minnebeek.
Iedereen, Dixie, Oma Sjam, de kanovaarsters en alle andere acteurs, Buizerd Buzz, Blauwe Libelle en apotheker Pelicijn zingen tezamen vooraan op het podium hun afsluitend lied:
Windop harde trap
Veraf nog is het Minnewater
Donkertrap dondertrap
Te ver nog dat Minnewater
Het is te laat voor het Minnewater!
Het doek valt.
Het publiek in de stadsschouwburg in Antwerpen juicht.
Het onweert, het waait, de vlagen stortregen komen snel dichterbij. Dixie en Oma Sjam keren snel hun fiets om en, windaf nu, fietsen ze terug.
Weg van de Minnebeek.
___________________________________________
Met dit verhaal hield ik een fietstochtje voor ogen, een afstand van maximum anderhalve niet te overbruggen kilometer. Een tocht van twee personen naar een bestemming vol belofte die niet bereikt wordt.
Verhaal en toneel liepen, al schrijvende, zo door elkaar dat ik niet meer wist wat toneel en wat verhaal was. Ik wou het zo houden.
Vijf knotwilgstammen aangekleed met wit afdekvliesdoek.
Tuinier Werner en ik hadden drie rijen wilgen geknot. Dit was de laatste rij. Naast de wilgen lag een bed andijvie met nog afdekvliesdoek op die gebruikt was om de andijvie te beschermen tegen de vrieskou. De ergste koude was achter de rug en het doek mocht weg. Ik dacht het ergens te drogen te leggen, bedacht me en wikkelde het doek om de knotwilgen. De wind speelde in het doek.
Zo bleef het doek rond de wilgen een week hangen. De wind trok het één enkele keer los en dan wikkelde ik het opnieuw rondom de kroon.
Ik maak deze foto en kijk er met verbazing naar.
Had ik doek gewikkeld rond het hoofd van vijf blinden? En leek dit niet op het schilderij van Breughel met de blinden die mekaar vertrouwen en voorttrekken tot ze in de put vallen?
Misschien had ik doek gewikkeld rond het hoofd van vijf passanten? Vluchtelingen?
Of had ik doek gewikkeld rond het hoofd van de vijf achtergebleven vrouwen van de vijf passanten? Of zijn het strompelende schimmen, aangevoerde bruiden?
Na een week wikkelden Werner en ik het doek af en plooiden het op.
Een half jaar later zijn de vijf knotwilgen van de foto opnieuw aangekleed, door de natuur zelf dit keer. Ze zijn ingeburgerd.
‘We hebben hoog bezoek nu, toute suite, direct … zo dadelijk komt de allerhoogste baas er aan! Gedraag jullie, de hoogste baas heeft een verrassing mee!’ zo toetert de burgemeester terwijl hij het bospad komt op geracet op zijn fiets, natuurgids Willig in zijn kielzog.
‘Willig, beste man, redt me uit deze situatie. Ik was het hoog bezoek aan de Gevel helemaal vergeten! zucht de burgemeester, handen in de lucht. Mijn secretaris belde me vanmorgen uit bed.’
Willig neemt snel het woord en licht de zaak toe ten gehore van de verzamelde gilde dieren op het stukje Grasland naast het bos naast het waterland. ‘Luister, dit bos en dit moeras maken, zoals wij allen weten, deel uit van een groter natuurgebied rond de Machtige Rivier, dat op zijn beurt een klein stukje is van nog meer fraais in Europa.* Welnu, de hoogste baas van al dat groen komt zo dadelijk op bezoek. Kijk, zij komt al het bospad opgestapt met haar secretaris, en haar assistent secretaris,’ zegt Willig met luide stem. Willig is duidelijk goed op de hoogte van wat er te gebeuren staat en kent zelfs de namen van de bezoekers. ‘De hoogste baas heet Maria Naturalia en zij is Italiaanse. Haar secretaris heet Pedro Bosquito uit Portugal en zijn assistent secretaris heet Adam Wilglovsky uit Polen.’
‘Aangenaam, nice to meet you, zo begroet Maria Naturalia de burgemeester. Ik zie dat er een flink ontvangstcomité klaar staat, zo zien wij het graag. Wij beschermen de natuur en de natuur beschermt ons; dat mag erkend worden. Gisteren nog waren we op werkbezoek op een koud eiland om daar het klimaat te beschermen. Geloof me, we hebben er alleen papegaaiduikers en meeuwen gespot. Papegaaiduikers zijn schattige diertjes, maar te veel meeuwen is te veel. Veel gekrijs en veel gekak.’
‘Daarom zijn we blij hier zo’n welkomstcomité van velerlei pluimage te zien: de grote uil, de bever, de egel, de reiger, de kleine uil, de buizerd, de ekster, de pad, de hazelworm, de sprinkhaan, …. enfin, zo divers dat ik ze wel allemaal wil omhelzen.’ Maria Naturalia is in de wolken en voegt er nog enthousiast aan toe: ‘God moet zijn getal hebben’. ‘Ja, er moeten er van alle soorten zijn‘, zo herhaalt Pedro Bosquito wat zijn baas gezegd heeft maar dan met andere woorden, ‘wijzelf komen ook uit de verste hoeken van Europa: Italië, Portugal, Polen, gisteren bezochten we de Shetland eilanden en vandaag dus België.’ De assistent secretaris’ voegt er fier aan toe dat hij uit Mazurië in Polen komt. ‘Oké, oké,’ onderbreekt de hoogste baas Wilglovsky, ‘laten we nu de burgemeester aan het woord.’
De burgemeester was vergeten zijn speech voor te bereiden en probeert iets te verzinnen. ‘Dank u wel, grazie mille, merci, thank you very much, spreekt de burgemeester veeltalig, wij houden in ons dorp van iedereen. Ik heb voor u onze specialist ‘diversiteit in de natuur‘ meegebracht: onze natuurgids Willig, hij kent als de beste de veelsoortige bomen, het rietveld en het moeras, het water in de beek en in onze Machtige Rivier, de inheemse plantensoorten op droogland en niet te vergeten alle dieren groot en klein, kortom hij is onze expert inzake fauna en flora. Ik geef hem graag het woord.’ Willig bloost van al deze mooie woorden van de burgemeester die in gewone omstandigheden liever het festivalpark van Rock Werchter dan het bos bezoekt.
Willig haalt zijn papiertjes boven en begint aan een verbluffende opsomming van planten, kruiden, waterdieren, gevogelte en bosdieren, wel 1001 namen. ‘Ik hoor dat dit bos in de goede handen van mister Willig is,’ looft Maria Naturalia natuurgids Willig.
‘Welnu, wij hebben een verrassing voor jullie mee,’ zij gebaart naar Wilglovsky, die prompt zijn telefoon uit zijn zak haalt en gebiedend enkele woorden in het Pools spreekt. Enkele minuten later komt er een stevige wagen met trailer het bospad ingereden. De dieren horen een luid gesnuif in de gesloten kooi en trekken zich verschrikt terug. Ook de burgemeester voelt zich niet op zijn gemak. ‘Wat moet dit betekenen?!’ roept Bever Wang. Reiger Klep fladdert al hals over kop weg.
Plechtig neemt Maria Naturalia het woord en spreekt de burgemeester toe. ‘Ter versterking van de biodiversiteit van dit gebied en namens alle natuurvrienden in Europa, schenken wij u een dier zo uniek, zo sterk, zo betrouwbaar, zo aaibaar, deze ……Wisent**.’
‘Wisent, Wisent?!’ roept iedereen verschrikt uit. ‘Ja, de Wisent, is de machtige oeros, de oerbizon uit het oerbos van Bialowieza in Polen.‘
Maria Naturalia is, terwijl ze dit zegt, niet meer zo zeker van haar woorden, stopt abrupt haar speech en overhandigt snel de sleutel van de trailer aan de burgemeester. In de trailer snuift en grolt de Wisent.
Willig trekt de verbouwereerde burgemeester aan zijn mouw en fluistert hem iets in het oor. Dan schraapt de burgemeester zijn keel, eist de aandacht en zegt diplomatisch: ‘Beste madame Naturalia, Pedro Bosquito en mijnheer – hoe was de naam weer? – ja, Wilglovsky, … de Wisent is, dankzij Europa, gered voor het nageslacht. Maar dit uniek geschenk en wonderbaarlijk oerexemplaar van de natuur kunnen we helaas niet aanvaarden. Onze Gevel is nog lang geen oerbos, 45 ha is te minnetjes voor zo’n machtig beest. Mevrouw Naturalia, wij willen uw gift later, véél later, overwegen. U begrijpt dat…’
Natuurgids Willig knipoogt naar alle dieren en hij is opgelucht. De burgemeester, eveneens opgelucht, troont Maria Naturalia en haar gevolg snel mee, het bos uit, naar een divers visbanket in de brasserie aan de Machtige Rivier.
‘Bevers in onze Gevel, dat is al miserie genoeg!’ zucht de burgemeester.
De jury van Simpel Lekker – de culinaire wedstrijd van de gemeente – had het zichzelf moeilijk gemaakt dit jaar.
‘Wafels à la Opa
Eieren en bloem
Boter margarina
Suiker en bloem
Wafels à lo Bos!’
Zo scanderen de supporters van de Wafels van Opa Bos.
De andere overblijvende kandidaat is Oma Sjam met haar inzending Wilde Pesto. Haar supporters staan aan de andere kant van de zaal en ook zij scanderen:
‘Pesto à la Sjam
Pissebloem en duizendblad
Olie en ruccola
Look en parmezam!
Bakker Brodsky en ecotuinier Mulch, dit jaar de voorzitters van de jury, konden het niet eens geraken wie ze tot winnaar zouden kronen.
Brodsky had de Wafels van Opa Bos willen uitroepen tot winnaar. ‘Die wafels zijn o zo simpel te maken en kweenie hoe populair!’ riep Brodsky uit. Maar Mulch dacht daar anders over en zijn keuze viel op de wilde pesto van Oma Sjam. ‘Zo origineel en toch poepsimpel!’ bazuinde Mulch.
Niet één stemming met handopsteking van de juryleden bood een uitweg. De stemming zat muurvast: 5 stemmen vóór de wafels van Opa Bos en 5 stemmen vóór de wilde pesto van Oma Sjam.
Hoe kon het gebeuren dat een jury geen winnaar kon aanduiden?
Bakker Brodsky die een zoetekauw is – patisserie met glazuur, kramiek en croissant, u kent het wel, het zoete gebak – had alle argumenten uit de kast gehaald om de populariteit van de wafels van Opa Bos in de verf te zetten. Ecotuinier Mulch daarentegen was van het groene soort en zijn verhaal kon met gemak die vijf juryleden overtuigen die de gezonde keuken hoger achten dan de zoetigheid van Bos.
Brodsky: ‘Populairder dan deze simpele wafels van Opa Bos is geen één recept ooit geweest op onze culinaire wedstrijd. De vraag naar deze wafels overtreft meerdere keren het aanbod. Opa Bos deelt ze uit aan kenners van de ware wafelenbak in het rusthuis, bij scouts en chiro, familiehulp en poetshulp aan huis, aan kaartspelers, aan kleinkinderen en aan mij (mmm!). Populair zijn ze ook omdat ze gratis zijn en gratis zullen blijven.‘
Mulch: ‘Origineler dan deze simpele pesto van Oma Sjam is nog nooit vertoond op onze culinaire wedstrijd. We hebben nu de kans zoete troep aan de kant te zetten én gezond groen aan te moedigen. Pesto kan op elke boterham waar ooit chocopasta op gesmeerd werd en op elk bord ter dagelijkse afwisseling met spinazie, warmoes, broccoli of veldsla. En wat dacht u van pestospaghi?
Simpel Lekker, een simpel compromis behoorde nog tot de mogelijkheden tot de burgemeester op het toneel verscheen. Hij meende de knoop zelf te moeten doorhakken. En hij had de gemeenteraadsleden, de jury, Opa Bos en zijn supporters en Oma Sjam en haar aanhang uitgenodigd in de grote dorpszaal.
De zaal zit vol.‘Ik wil de jury nog één vraag voorleggen en het antwoord dat mij het best bevalt, bepaalt de uitslag van onze wedstrijd,’ zegt de burgemeester.
De wafelploeg en het pestoteam scanderen elk hun voorkeur.
‘Wafels à la Opa Eieren en bloem Boter margarina Suiker en bloem’
‘Pesto à la Sjam Pissebloem en duizendblad Olie en ruccola Look en parmezam’
[De burgemeester] ‘Stilte nu! Dames en heren, ik eis volledige stilte!
Mijn bijkomende vraag is:
Hoe dorpseigen zijn de wafels van Opa Bos?
Hoe dorpseigen is de wilde pesto van Oma Sjam?
Jullie antwoord is beslissend! De spanning stijgt; stil is het nu. ‘Beste juryvoorzitters, wij luisteren. Brodsky u krijgt als eerste het woord.’
Hoe dorpseigen zijn de wafels van Johanna door Opa Bos bereid?
‘Opa Bos is de man van wijlen Johanna. Johanna, zijn overleden vrouw, en Bos zijn zo dorpseigen als iemand maar dorpseigen in dit dorp kan zijn. Caféhouders van oudsher: ‘De Kantien’. Iedereen kwam er over de vloer. Er werd bier geschonken van Jackop én pils van de Mena, nochtans concurrenten van elkaar. En ook de beide dorpsfanfares ‘De Harmonie’ en ‘de Ware Vrienden’ passeerden er elk jaar. Hier geboren en getogen is Bos.
Bos bakt deze wafels zelf. Steeds dezelfde samenstelling; steeds dezelfde dosering. Volle eieren van kippen van de buurman. Witte bloem, kristalsuiker en margarine koopt hij lokaal.
Kortom, de wafels van Johanna zijn geen stadswafels zoals de Brusselse of de Luikse, maar het zijn voorwaar dorpseigen dorpswafels.’
Brodsky neemt terug plaats onder luid gejuich.
Dan veert Mulch recht, richt zich tot het publiek en vraagt:
Hoe dorpseigen is de wilde pesto van Oma Sjam?
‘Wat doet Sjam? Luister! Zij plukt wat de tuin of het veld naast de Machtige Rivier wild te bieden heeft. Wij moeten niet naar het verre West-Vlaanderen of naar Limburg. De korte keten: van het grasland in de pot!
Onkruid?! Sjam weet beter. Ik wil u niet vervelen met mijn opsomming; de lijst is te lang. Sta me toe slechts enkele van de dorpseigen planten op te sommen die Sjam, naargelang het seizoen, plukt en tot pesto maalt:
Zevenblad
Veldkers
Melde
Vogelmuur
Speenkruid
Paardenbloem
Watermunt
Duizendblad
Knopkruid
Wittedovenetel en brandneteltopjes
Smalle weegbree
Veldzuring
Daslook
en Hondsdraf
Alle groensels staan hier bij de deur. Als u wil, gaan we nu samen kijken en plukken!’
‘Afronden, alsjeblieft,’ zegt de burgemeester ongeduldig.
Het resultaat, mevrouwen, mijne heren is dit potje! Mulch steekt een potje hoog de lucht in, loopt even rond en opent het dekseltje. De geur vult de zaal en de raadsleden beginnen te denken dat de pesto van Sjam de wedstrijd zal winnen. Haar aanhangers juichen.
‘Stilte, dames en heren, ik eis stilte.‘ De burgemeester maakt een kalmerend gebaar en neemt de microfoon zelfzeker in handen . ‘Als eerste burger van de gemeente, hak ik de knoop door.’
‘Dorpseigenst, simpelst lekkerst, populairst! Superlatieven heb ik tekort voor de winnaar 2018 van Simpel Lekker. En de winnaar is…’
De krantencommentaren
Krant # 1: Het jaarlijks culinair feest Simpel Lekker kende dit keer een woelig verloop. Tientallen supporters stonden lijnrecht tegenover elkaar en beletten de burgemeester het spreken. De wedstrijd werd in het tumult afgebroken.
Krant # 2: Eén maand voor de gemeenteraadsverkiezingen maakte de burgemeester een kapitale fout tijdens de culinaire wedstrijd Simpel Lekker. Hij zette de juryvoorzitters Brodsky en Mulch voor schut. Zonder ruggespraak met de jury voerde hij een bijkomende vraag in die – zo meende hij – hem politiek voordeel zou geven.
Krant # 3: Eindelijk kreeg groene voeding de nodige aandacht in de anders zo saaie wedstrijd Simpel Lekker. Oma Sjam gooide met haar wilde Pesto een dikke steen in de ingeslapen kikkerpoel. Reken maar, zevenblad, pissebloem, weegbree en veldzuring worden cool én hot het komende culinaire jaar.
Krant # 4: Simpel Lekker draaide dit jaar uit op een strijd tussen conservatief en progressief. De enen riepen op tot behoud van de traditie; terwijl de anderen vernieuwing eisten. De burgemeester suste de gemoederen en bood Bos en Sjam samen een reis aan naar Napels om er de stadseigen pizza Napolitana te verkennen. Bos en Sjam kozen echter voor een weekendje samen met waterzooi in … Gent.
Krant # 5: Terecht loofde de jury van Simpel Lekker de wafels van Opa Bos en de wilde pesto van Oma Sjam. Beide gerechten munten uit in hun culinaire eenvoud en hun lokale inbedding.
Hieronder, voor wie culinair wil scoren, beide recepten: